ECLI:NL:GHARL:2021:8705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
21-005314-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en diefstal door een echtpaar van een 77-jarige vrouw met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, samen met zijn (ex-)vrouw, is schuldig bevonden aan oplichting en diefstal van zijn inmiddels overleden schoonmoeder, die op het moment van de feiten 77 jaar oud was. Gedurende een periode van vier maanden hebben zij bijna het volledige vermogen van het slachtoffer, dat meer dan € 100.000,- bedroeg, verduisterd en gestolen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit heeft geleid tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft de eerdere uitspraak bevestigd, maar de straf aangepast vanwege de schending van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had in oktober 2017 hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft pas in september 2021 uitspraak gedaan, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 2 jaren. Dit heeft geleid tot een strafvermindering van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.

Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de benadeelde partij zich niet correct had gevoegd in de procedure. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf is wel gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is op 8 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005314-17
Uitspraak d.d.: 8 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 september 2017 met parketnummer 18-730253-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 03-181817-13, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging geheel zal worden toegewezen. Ter zake van de vordering tot schadevergoeding heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 19 september 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Limburg d.d. 17 september 2014 onder parketnummer 03-181817-13 opgelegde straf, te weten een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten op goede gronden en op juiste wijze heeft beslist. Op grond van de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn uitgewerkt is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan verduistering en diefstal door middel van een valse sleutel. Het hof zal het vonnis dan ook bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof overweegt, grotendeels overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank, als volgt.
Verdachte heeft samen met zijn toenmalige echtgenote grote geldbedragen verduisterd en gestolen van zijn, inmiddels overleden, toen 77-jarige schoonmoeder. Zij hebben samen met het slachtoffer een bedrag van € 49.000,- contant opgenomen van haar rekening en dit vervolgens met haar medeweten bewaard in hun woning. Daarnaast hebben zij zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer een bedrag van in totaal € 34.600,- contant gepind van haar rekening. Vervolgens hebben zij een groot deel van deze contante geldbedragen zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer uitgegeven. Ook hebben verdachte en de medeverdachte zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer meerdere pinbetalingen en elektronische betalingen gedaan van de rekening van het slachtoffer, waaronder enkele betalingen voor een totaalbedrag van € 16.560,- aan een meubelbedrijf en een betaling van € 16.250,- aan een autobedrijf. Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachte bijna het hele vermogen van het slachtoffer in een relatief korte periode (van vier maanden) opgesoupeerd. Het hof gaat ervan uit dat het benadelingsbedrag meer dan € 100.000,- bedraagt. Bovendien hebben verdachte en de medeverdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hen heeft gesteld. Het hof rekent hen dit zeer zwaar aan omdat zij hebben geprobeerd het slachtoffer, nadat zij op hun aandringen met hen was meeverhuisd van [plaats1] (Brabant) naar [plaats2] (Friesland), te isoleren door haar telefoon en pinpas af te nemen en te proberen contacten tussen haar en de buren en een maatschappelijk werker af te houden.
Het hof heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Het hof heeft voorts bij de straftoemeting acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 juli 2021, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Tot slot houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte is geschonden. Namens verdachte is immers op 2 oktober 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 8 september 2021- en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 2 jaren overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou, gelet op de ernst van het feit en de strafverzwarende omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden ziet het hof aanleiding voor compensatie in de vorm van strafvermindering ten aanzien van het onvoorwaardelijke strafdeel. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur 12 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, thans passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Het hof overweegt ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij (wijlen) [benadeelde partij] als volgt.
In het dossier bevindt zich een wensenformulier, afkomstig van Van [benadeelde partij] , met daarop vermeld parketnummer 21-005313-17. Blijkens het wensenformulier wenst Van [benadeelde partij] haar eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding te handhaven en de hoogte van de gevorderde schade te verlagen naar € 1.850,-. Voornoemd wensenformulier is niet ondertekend. Tevens bevindt zich in het dossier een door Van [benadeelde partij] ondertekend formulier, met daarop vermeld parketnummer 21-005314-17, waarin zij het hof verzoekt om het (gewijzigde) verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het hof heeft voorgenoemde formulieren van Van [benadeelde partij] aldus begrepen dat zij haar eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding zowel in de zaak onder parketnummer 21-005313-17 (medeverdachte [medeverdachte] ) als in de zaak onder parketnummer 21-005314-17 (verdachte) wenst te handhaven en de hoogte van het verzoek tot schadevergoeding wenst te verlagen tot € 1.850,-.
Het hof constateert echter, overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank, dat de benadeelde partij in eerste aanleg voor het indienen van de vordering geen gebruik heeft gemaakt van het op grond van artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering verplicht voorgeschreven voegingsformulier en dat de brief van mr. Tamourt van 22 juni 2016 niet door de benadeelde partij is ondertekend en er ook geen door de benadeelde partij ondertekende machtiging is bijgevoegd. Nu de benadeelde partij niet ter terechtzitting in eerste aanleg is verschenen, heeft zij deze gebreken ter terechtzitting ook niet kunnen herstellen door zich daar alsnog met toepassing van artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering mondeling of schriftelijk als benadeelde partij in het geding te voegen. Het hof is derhalve van oordeel dat, nu de benadeelde partij zich niet overeenkomstig artikel 51g, eerste of derde lid, in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, de benadeelde partij in hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Limburg te Roermond d.d. 17 september 2014, gewezen onder parketnummer 03-181817-13 is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. Blijkens de verdachte betreffende justitiële documentatie is de proeftijd ingegaan op 1 oktober 2014.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling van oordeel dat, nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 17 september 2014, parketnummer 03-181817-13, te weten van: een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 8 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.