In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, samen met zijn (ex-)vrouw, is schuldig bevonden aan oplichting en diefstal van zijn inmiddels overleden schoonmoeder, die op het moment van de feiten 77 jaar oud was. Gedurende een periode van vier maanden hebben zij bijna het volledige vermogen van het slachtoffer, dat meer dan € 100.000,- bedroeg, verduisterd en gestolen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit heeft geleid tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft de eerdere uitspraak bevestigd, maar de straf aangepast vanwege de schending van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had in oktober 2017 hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft pas in september 2021 uitspraak gedaan, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 2 jaren. Dit heeft geleid tot een strafvermindering van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf.
Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de benadeelde partij zich niet correct had gevoegd in de procedure. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf is wel gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is op 8 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.