ECLI:NL:GHARL:2021:8704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
21-005313-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en diefstal door een dochter van haar 77-jarige moeder met medeverdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een dochter van het slachtoffer, heeft samen met haar (ex-)man zich schuldig gemaakt aan oplichting en diefstal van haar inmiddels overleden moeder, die op het moment van de feiten 77 jaar oud was. Gedurende een periode van vier maanden hebben zij bijna het volledige vermogen van het slachtoffer, dat meer dan € 100.000,- bedroeg, verduisterd en gestolen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte grote geldbedragen hebben opgenomen en uitgegeven zonder medeweten van het slachtoffer, en dat zij ernstig misbruik hebben gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hen had gesteld.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd en berouw getoond. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder huiselijk geweld en mentale klachten, en heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat deze niet correct was ingediend.

Het hof heeft de redelijke termijn van de procedure geschonden geconstateerd, aangezien het hoger beroep in 2017 was ingesteld en de uitspraak pas in 2021 volgde. Dit heeft het hof meegewogen in de strafoplegging. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de voorzitter en twee raadsheren betrokken waren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005313-17
Uitspraak d.d.: 8 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 september 2017 met parketnummer 18-750020-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarde, inhoudende een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast heeft de advocaat-generaal oplegging van een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest, gevorderd. Ter zake van de vordering tot schadevergoeding heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. J.J.H.M. de Crom, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 19 september 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies d.d. 14 augustus 2017. Voorts is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten op goede gronden en juiste wijze heeft beslist. Op grond van de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn uitgewerkt is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan verduistering en diefstal door middel van een valse sleutel. Het hof zal het vonnis dan ook bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof overweegt, grotendeels overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank, als volgt.
Verdachte heeft samen met haar toenmalige echtgenoot grote geldbedragen verduisterd en gestolen van haar, inmiddels overleden, toen 77-jarige moeder. Zij hebben samen met het slachtoffer een bedrag van € 49.000,- contant opgenomen van haar bankrekening en dit vervolgens met medeweten van het slachtoffer bewaard in hun woning. Daarnaast hebben zij zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer een bedrag van in totaal € 34.600,- contant gepind van haar rekening. Vervolgens hebben zij een groot deel van deze contante geldbedragen zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer uitgegeven. Ook hebben verdachte en de medeverdachte zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer meerdere pinbetalingen en elektronische betalingen gedaan van de rekening van het slachtoffer, waaronder enkele betalingen voor een totaalbedrag van € 16.560,- aan een meubelbedrijf en een betaling van € 16.250,- aan een autobedrijf. Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachte bijna het hele vermogen van het slachtoffer in een relatief korte periode (van vier maanden) opgesoupeerd. Het hof gaat ervan uit dat het benadelingsbedrag meer dan € 100.000,- bedraagt. Bovendien hebben verdachte en de medeverdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hen heeft gesteld. Het hof rekent hen dit zeer zwaar aan omdat zij hebben geprobeerd het slachtoffer, nadat zij op hun aandringen met hen was meeverhuisd van [plaats1] (Brabant) naar [plaats2] (Friesland), te isoleren door haar telefoon en pinpas af te nemen en te proberen contacten tussen haar en de buren en een maatschappelijk werker af te houden.
Het hof heeft voorts bij de straftoemeting acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 19 juli 2021, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het dossier blijken en door verdachte en haar raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd. Verdachte heeft in hoger beroep haar proceshouding gewijzigd en heeft ter zitting van het hof een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten en berouw getoond. Zij heeft verder verklaard dat binnen het huwelijk met haar toenmalige echtgenoot ten tijde van de bewezenverklaarde periode sprake was van huiselijk geweld, ten gevolge waarvan zij mentale en fysieke klachten heeft opgelopen, waarvoor zij tot op heden behandeld wordt. Daarnaast is gebleken dat verdachte in een civiele procedure door het hof is veroordeeld om aan (de erfgename(n) van) het slachtoffer een bedrag van € 96.570,- terug te betalen en dat de gemeente de aan verdachte verstrekte bijstandsuitkering heeft teruggevorderd tot een bedrag van ruim € 25.000,-.
Tot slot houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 eerste lid van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte is geschonden. Namens verdachte is immers op 2 oktober 2017 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 8 september 2021 - en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met bijna 2 jaren overschreden, terwijl dit niet aan verdachte valt toe te rekenen.
Hoewel de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer de oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, ziet het hof in het door verdachte getoonde inzicht in de laakbaarheid van haar handelen en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede in het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, aanleiding om een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Deze vorm van bestraffing acht het hof thans passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel zal het hof, gelet op de (kwetsbare) financiële en medische situatie van verdachte, als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering verbinden. Daarnaast acht het hof, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Het hof overweegt ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij (wijlen) [benadeelde partij] als volgt.
In het dossier bevindt zich een wensenformulier, afkomstig van [benadeelde partij] , met daarop vermeld parketnummer 21-005313-17. Blijkens het wensenformulier wenst [benadeelde partij] haar eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding te handhaven en de hoogte van de gevorderde schade te verlagen naar € 1.850,-. Voornoemd wensenformulier is niet ondertekend. Tevens bevindt zich in het dossier een door [benadeelde partij] ondertekend formulier, met daarop vermeld parketnummer 21-005314-17, waarin zij het hof verzoekt om het (gewijzigde) verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het hof heeft voorgenoemde formulieren van [benadeelde partij] aldus begrepen dat zij haar eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding zowel in de zaak onder parketnummer 21-005313-17 (verdachte) als in de zaak onder parketnummer 21-005314-17 (medeverdachte [medeverdachte] ) wenst te handhaven en de hoogte van het verzoek tot schadevergoeding wenst te verlagen tot € 1.850,-.
Het hof constateert echter, overeenkomstig de overwegingen van de rechtbank, dat de benadeelde partij in eerste aanleg voor het indienen van de vordering geen gebruik heeft gemaakt van het op grond van artikel 51g, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering verplicht voorgeschreven voegingsformulier en dat de brief van mr. Tamourt van 22 juni 2016 niet door de benadeelde partij is ondertekend en er ook geen door de benadeelde partij ondertekende machtiging is bijgevoegd. Nu de benadeelde partij niet ter terechtzitting in eerste aanleg is verschenen, heeft zij deze gebreken ter terechtzitting niet kunnen herstellen door zich daar alsnog met toepassing van artikel 51g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering mondeling of schriftelijk als benadeelde partij in het geding te voegen. Het hof is derhalve van oordeel dat, nu de benadeelde partij zich niet overeenkomstig artikel 51g, eerste of derde lid, in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, de benadeelde partij in hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Bredeweg 28 B te Roermond en dat zij zich nadien blijft melden zolang en zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd van twee jaren noodzakelijk acht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 8 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.