ECLI:NL:GHARL:2021:8682

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.257.971
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de reële of gesimuleerde koop van auto’s en de gevolgen van eigenrichting en schuldeisersverzuim

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de verkoper van twee auto’s, een Lexus en een Rolls Royce, die aan de koper zijn verkocht. De verkoper heeft de auto’s echter in gebruik gehouden en de lasten blijven betalen. De koper heeft de verkoper beschuldigd van het niet betalen van boetes, wat leidde tot een conflict waarbij de koper een van de auto’s bij de verkoper heeft weggenomen en de andere auto door een crediteur van de verkoper is meegenomen. Deze crediteur heeft de auto’s executoriaal verkocht op basis van een vonnis dat later in hoger beroep is vernietigd. De verkoper vordert nu betaling van de koopsom of schadevergoeding, maar zijn vorderingen worden afgewezen. Het hof oordeelt dat, zelfs als er sprake zou zijn van een reële koopovereenkomst, de koper de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden omdat de verkoper de auto’s niet meer kan afleveren. De schadevergoedingsvordering wordt ook afgewezen, omdat de schade is veroorzaakt door de executoriale verkoop door de crediteur, en niet door de handelingen van de koper. Het hof concludeert dat de vorderingen van de verkoper ongegrond zijn en dat de koper niet aansprakelijk is voor de schade die de verkoper heeft geleden door de executoriale verkoop.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.971
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen NL18.8358)
arrest van 14 september 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser van de vordering, verweerder op de tegenvordering,
hierna: [de verkoper] ,
advocaat: mr. E. Wijer,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder op de vordering, eiser van de tegenvordering,
hierna: [de koper] ,
advocaat: mr. A. Teune.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 juli 2020 hier over. Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de enkelvoudige comparitie van partijen op 30 oktober 2020. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
[de verkoper] had een Rolls Royce, type Silver Spirit, met kenteken [kenteken1] (hierna: de Rolls Royce) en een Lexus LS 400, met kenteken [kenteken2] (hierna: de Lexus). Op 25 november 2013 zijn deze auto’s op naam van [de koper] gezet. De auto’s zijn in gebruik gebleven bij [de verkoper] . [de verkoper] heeft in 2014, 2015 en 2016 verschillende bedragen aan [de koper] betaald voor de kosten van de auto’s (onder meer belastingaanslagen en verzekeringspremies).
2.2
De echtgenote van [de koper] , [de echtgenote van de koper] , was destijds deelgenoot in een onverdeelde erfenis van haar vader, waartoe de woning aan de [adres1] te [plaats1] behoorde (hierna: de woning). De woning is vanaf 2 december 2013 in gebruik gegeven aan [de verkoper] . In december 2016 zijn buiten medeweten van [de verkoper] de sloten van de woning vervangen. [de verkoper] heeft op zijn beurt de sloten vervangen om weer toegang tot de woning te krijgen.
2.3
[de koper] heeft in december 2016 de Lexus bij de dochter van [de verkoper] weggenomen. Eind augustus 2017 is de Rolls Royce op naam van de heer [de crediteur] gezet. [de crediteur] heeft op 10 september 2017 het volgende WhatsApp-bericht aan de zoon van [de verkoper] gestuurd:
“Hallo [naam1] . Ik heb de Rolls van [de koper] gekocht en betaald. Wanneer kan ik hem aan de [adres2] in [plaats2] ophalen. Daar moest hij staan of kan ik de sleutel bij [naam2] ophalen?” Op of rond 22 september 2017 hebben [de koper] en [de crediteur] de Rolls Royce meegenomen van de plaats waar deze geparkeerd stond.
2.4
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 januari 2019 in een andere zaak is [de verkoper] veroordeeld tot betaling van een geldsom aan [de crediteur] . [de crediteur] heeft tot verhaal van deze vordering op 22 januari 2019 en op 18 februari 2019 executoriaal derdenbeslag laten leggen op de auto’s en deze in bewaring gegeven. De Lexus en Rolls Royce zijn in opdracht van [de crediteur] executoriaal verkocht op 27 februari 2019, respectievelijk 26 maart 2019. Dit hof heeft in hoger beroep bij arrest van 28 april 2020 het vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 januari 2019 vernietigd en de vordering van [de crediteur] alsnog afgewezen (ECLI:NL:GHARL:2020:3425).

3.De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep

Koopovereenkomst

3.1
[de verkoper] en [de koper] twisten over de inhoud van de overeenkomst die zij in november 2013 hebben gesloten over de twee auto’s. Volgens [de verkoper] gaat het om een gewone koopovereenkomst, waarin [de koper] de Lexus heeft gekocht voor € 15.950 en de Rolls Royce voor € 46.790, waarbij de auto’s en de sleutels in bezit bleven van [de verkoper] totdat [de koper] de koopsom zou hebben betaald. Zodra de koopsom van de auto’s zou zijn betaald, zouden de auto’s worden geleverd aan [de koper] . Tot dat moment kwamen de kosten van belasting, verzekering en onderhoud voor rekening van [de verkoper] . [de verkoper] heeft aangeboden te bewijzen dat partijen een koopovereenkomst met deze inhoud hebben gesloten. [de koper] voert aan dat [de verkoper] hem had benaderd met het verzoek de auto’s op zijn naam te zetten om te voorkomen dat zij zouden worden beslagen door de schuldeisers van [de verkoper] . [de koper] heeft bij het overzetten van de auto’s op zijn naam een symbolische koopsom van € 100 betaald. Als [de verkoper] uit de financiële problemen zou zijn, zouden de auto’s weer worden teruggeleverd aan [de verkoper] .
3.2
Het hof gaat er veronderstellenderwijs van uit dat partijen een koopovereenkomst hebben gesloten met de inhoud zoals door [de verkoper] gesteld, te weten een koop voor een koopprijs van € 15.950 voor de Lexus en € 46.790 voor de Rolls Royce, met een uitgestelde betalings- en leveringsverplichting. [de verkoper] heeft daarover gesteld dat [de koper] pas de koopsom van de auto’s behoefde te betalen, als hij over voldoende geld beschikte en dat zou het geval zijn als de woning van [de echtgenote van de koper] (zie 2.2) zou zijn verkocht. [1] Die stelling legt het hof aldus uit dat de verbintenis tot betaling van de koopsom pas opeisbaar werd, als [de koper] beschikte over de opbrengst van de woning. [de verkoper] heeft over de verkoop van de woning slechts verklaard dat de woning ten tijde van de mondelinge behandeling van 30 oktober 2020
“net”was verkocht. [2] Uitgaande van de stellingen van [de verkoper] was er daarom tot
“net”voor 30 oktober 2020 nog geen sprake van verzuim van [de koper] . [de verkoper] heeft onvoldoende uitgewerkt dat hij [de koper] rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. [de verkoper] heeft weliswaar in zijn brief van 16 januari 2017 gesteld dat door het meenemen van de Lexus de verplichtingen uit de koopovereenkomst direct opeisbaar zijn geworden en dat hij [de koper] in gebreke stelt, maar in de processtukken is een dergelijk standpunt niet althans niet eenduidig ingenomen. [de verkoper] heeft namelijk ook gesteld dat als [de koper] niet kan betalen (de woning was toen nog niet verkocht) partijen er onderling wel uit zullen komen, en dat hij in februari 2017 om teruggave van de Lexus heeft verzocht. [de verkoper] heeft niet toegelicht waarom [de koper] vervroegd in gebreke kon worden gesteld.
3.3
Voor het geval dat uitgegaan moet worden van een koopovereenkomst zoals door [de verkoper] gesteld, heeft [de koper] een beroep gedaan op ontbinding van de koopovereenkomst, omdat nakoming door [de verkoper] blijvend onmogelijk is geworden (nrs. 108 e.v. van de memorie van antwoord tevens houdende grieven in incidenteel appel). [de verkoper] kan immers zijn leveringsverplichting niet meer nakomen, omdat de auto’s begin 2019 executoriaal zijn verkocht op basis van een vonnis, waarin [de verkoper] werd veroordeeld tot betaling van een geldsom aan [de crediteur] . Op grond van artikel 3 van de koopovereenkomst, zoals die is opgesteld door [de verkoper] , behoefde [de verkoper] pas te leveren als [de koper] de koopsom had betaald. Dat brengt mee dat de levering nog niet heeft plaatsgevonden. Dat betekent weer dat [de koper] , die op grond van de door [de verkoper] verdedigde inhoud van de overeenkomst eerst diende te presteren, met een beroep op de artikelen 6:80 lid 1 onder a en 6:265 BW de koopovereenkomst bij zijn verklaring in de memorie van antwoord rechtsgeldig heeft ontbonden en daarmee van zijn betalingsverplichting is bevrijd.
3.4
Het beroep dat [de verkoper] in dit verband doet op schuldeisersverzuim treft geen doel. Op grond van artikel 6:58 BW komt een schuldeiser in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis wordt verhinderd doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van de verhindering hem niet kan worden toegerekend. Er is geen sprake van een gebrek aan medewerking door [de koper] aan de nakoming van de verbintenis tot aflevering van de auto’s of van een beletsel dat aan de zijde van [de koper] is opgekomen. De executoriale maatregelen zijn genomen door een schuldeiser van [de verkoper] en vormen daarom een beletsel aan de zijde van [de verkoper] . Het op eigen initiatief meenemen van de auto’s door [de koper] heeft geen invloed gehad op de verhindering van de nakoming van de verbintenis: [de crediteur] had de auto’s ook in executoriaal beslag (kunnen) laten nemen en executoriaal verkopen, als de auto’s zich nog bij [de verkoper] hadden bevonden (zie ook 3.8, hieronder).
3.5
Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht de vorderingen van [de verkoper] die zijn gebaseerd op de door hem gestelde koopovereenkomst, heeft afgewezen en dat de grieven 2 (onder primair) en 3 in het principale hoger beroep ongegrond zijn. De onderdelen 1 tot en met 4 van het petitum in hoger beroep komen dus niet voor toewijzing in aanmerking. [de verkoper] maakt niet langer aanspraak op aflevering van de auto’s en heeft zijn eis in hoger beroep (onderdelen 5 tot en met 11 van het petitum) op dat punt verminderd. Omdat de rechtbank deze vorderingen wel gedeeltelijk had toegewezen (onderdelen 6.1 tot en met 6.5 van het dictum), is grief 3 in het incidentele hoger beroep die tegen die veroordelingen opkomt, gegrond. De grieven 1 in het principale, respectievelijk incidentele hoger beroep die zich tegen de feitenvaststelling door de rechtbank richten, hoeven niet te worden behandeld. Het hof heeft hierboven de feiten namelijk opnieuw vastgesteld en heeft daarbij rekening gehouden met deze grieven.
Schadevergoeding
3.6
[de verkoper] vordert subsidiair dat [de koper] hem de waarde van de auto’s moet vergoeden. [de koper] heeft bij hem ingebroken en de autosleutels en autopapieren meegenomen en vervolgens de Lexus in december 2016 van de oprit van de woning van zijn dochter weggenomen. Bovendien heeft [de koper] de Rolls Royce in augustus of september 2017 aan [de crediteur] verkocht en heeft hij deze geholpen bij het meenemen van de Rolls Royce vanuit een stalling. Volgens [de verkoper] heeft [de koper] daarmee de tussen partijen geldende afspraken geschonden, die inhielden dat de auto’s eigendom van [de verkoper] bleven en dat [de verkoper] de auto’s mocht blijven gebruiken. Volgens [de verkoper] heeft [de koper] bovendien onrechtmatig gehandeld, omdat de handelingen van [de koper] eigenrichting vormen. [de koper] heeft betwist dat hij de sleutels en autopapieren uit de woning heeft gehaald en aangevoerd dat hij in november 2013 sleutels van de auto’s en de autopapieren van [de verkoper] heeft ontvangen.
3.7
Het hof gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat de feiten zich hebben afgespeeld zoals [de verkoper] stelt, dus inclusief wegnemen van de sleutels en autopapieren uit de woning. Die handelingen van [de koper] vormen een ontoelaatbare eigenrichting en zijn een schending van de tussen partijen gemaakte afspraken en bovendien onrechtmatig. Ook volgens [de koper] had [de verkoper] immers een gebruiksrecht op de auto’s. Als [de koper] had willen voorkomen dat hij verder opdraaide voor bekeuringen van [de verkoper] had hij dat anders moeten oplossen dan hij heeft gedaan. Hij had dan bijvoorbeeld in kort geding afgifte van de auto’s moeten vorderen.
3.8
Uitgaande van zijn stellingen heeft [de verkoper] echter onvoldoende toegelicht dat de schade die bestaat uit het door de executoriale verkoop voor hem verloren gaan van de waarde van de auto’s, is ontstaan door het handelen van [de koper] . Die schade is immers ontstaan omdat [de crediteur] een vonnis ten uitvoer heeft gelegd dat later is vernietigd, zoals [de verkoper] ook opmerkt in nr. 1 van de spreekaantekeningen van de mondelinge behandeling van 30 oktober 2020. Aangenomen moet worden dat [de crediteur] de auto’s ook in executoriaal beslag had laten nemen als de Lexus nog bij de dochter van [de verkoper] geparkeerd stond of de Rolls Royce zich nog in de stalling bevond, waar deze was in september 2017. Relevant daarbij is dat [de koper] in deze procedure weliswaar heeft aangevoerd dat hij de Rolls Royce voor een bescheiden bedrag – hoe hoog is onduidelijk gebleven – aan [de crediteur] had doorverkocht, maar dat [de crediteur] de Rolls Royce uiteindelijk als vermogensbestanddeel van [de verkoper] executoriaal heeft verkocht. [de crediteur] ging er dus uiteindelijk kennelijk van uit dat de Rolls Royce eigendom van [de verkoper] was en dat de koop door [de koper] niet geldig was. Met zijn stelling, dat als [de koper] de Lexus niet had opgehaald en niet had meegewerkt aan het ophalen door [de crediteur] van de Rolls Royce, hij de auto’s voor een hoger bedrag had kunnen verkopen, verliest [de verkoper] uit het oog dat hij volgens zijn eigen stellingen de auto’s al had verkocht aan [de koper] en dus niet nog eens mocht verkopen aan een ander. Dit betekent dat er geen causaal verband tussen de handelingen van [de koper] en de opgetreden schade is. In ieder geval heeft [de verkoper] daarover onvoldoende gesteld. Bovendien heeft [de koper] een op dit onderwerp afgestemd verweer gevoerd in nr. 70 van de memorie van antwoord tevens houdende grieven in incidenteel appel, zoals uitgewerkt in nr. 7 van de spreekaantekeningen van de mondelinge behandeling van 30 oktober 2020. Het subsidiaire deel van grief 2 is daarom ook ongegrond. De vordering tot vergoeding van de waarde van de auto’s (onderdelen 12 tot en met 17 van het petitum) zal dan ook worden afgewezen. Grief 2 in het incidentele hoger beroep, waarin [de koper] klaagt over de beslissing van de rechtbank dat [de verkoper] eigenaar van de auto’s is gebleven, hoeft niet meer te worden behandeld.
Vervanging sloten
3.9
[de verkoper] heeft verder gesteld dat [de koper] en [de echtgenote van de koper] zich toegang hebben verschaft tot de woning en de sloten hebben vervangen. Hij was daarom genoodzaakt de sloten weer te vervangen. De kosten van € 396,25 heeft de rechtbank toegewezen, omdat zij vond dat [de koper] onrechtmatig heeft gehandeld door de sloten te vervangen. Hiertegen komt [de koper] op met grief 4 in het incidentele hoger beroep. De grief slaagt. [de koper] heeft als verweer tegen deze vordering aangevoerd dat [de echtgenote van de koper] , die samen met haar broer mede-eigenaar van de woning was, opdracht heeft gegeven tot vervanging van de sloten. [de verkoper] heeft dit verweer niet weersproken. Het hof gaat er daarom vanuit dat [de echtgenote van de koper] opdracht heeft gegeven tot vervanging van de sloten. Dat [de koper] daar mogelijk mee heeft ingestemd, is onvoldoende voor het aannemen van aansprakelijkheid. Voor toerekening aan [de koper] van de gedragingen van [de echtgenote van de koper] enkel omdat zij in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, is geen basis in de wet. Omdat de grief gegrond is, zal [de verkoper] worden veroordeeld tot restitutie van het bedrag waartoe [de koper] is veroordeeld, inclusief de daarover betaalde rente (€ 402,57), evenals de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van betaling.
Conclusie
3.1
De vorderingen in conventie van [de verkoper] worden (alsnog) afgewezen. Daaruit volgt dat het conservatoire beslag zonder grond is gelegd en moet worden opgeheven en dat er geen reden is [de koper] te veroordelen in de beslagkosten. Het conservatoire beslag op de woningen is door de rechtbank opgeheven en betreft in hoger beroep nog slechts de Renault Megane Scenic met kenteken [kenteken3] . Ten slotte zal [de verkoper] worden veroordeeld in de kosten van de vordering en van de tegenvordering en van het principale en incidentele hoger beroep. De grieven 4 en 5 in het principale hoger beroep zijn ongegrond en de grieven 4 tot en met 6 (er zijn 2 grieven 6) in het incidentele hoger beroep zijn gegrond. [de verkoper] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van de proceskosten van € 2.529,10 die [de koper] aan hem heeft betaald, met de daarover verschuldigde wettelijke rente.

4.Slotsom

4.1
De grieven in het principale hoger beroep falen en de grieven in het incidentele hoger beroep slagen ten dele. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Van de vernietiging wordt uitgezonderd de opheffing van het beslag op de woningen (onderdeel 6.11 van het dictum), omdat deze beslissing in stand kan blijven.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [de verkoper] in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste instantie aan de zijde van [de koper] zullen worden vastgesteld op € 79 voor verschotten en € 2.148 voor salaris advocaat. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [de koper] zullen worden vastgesteld op € 741 voor verschotten en € 4.062 voor salaris advocaat (2 punten x tarief IV).
4.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 20 december 2018, met uitzondering van onderdeel 6.11 van het dictum, en opnieuw rechtdoende:
op de vordering van [de verkoper]
wijst de vorderingen af;
op de tegenvordering van [de koper]
heft op het beslag op de Renault Megane Scenic met kenteken [kenteken3] ;
veroordeelt [de verkoper] tot restitutie van al hetgeen [de koper] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [de verkoper] heeft voldaan, waaronder de bedragen van € 402,57 (zie 3.9) en € 2.529,10 (zie 3.10), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling door [de koper] ;
veroordeelt [de verkoper] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [de koper] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 79 voor verschotten en op € 2.148 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 741 voor verschotten en op € 4.062 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [de verkoper] in de nakosten, begroot op € 255, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval [de verkoper] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, F.J. de Vries en G.R. den Dekker, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.

Voetnoten

1.nr. 9 memorie van antwoord in incidenteel appel, maar zie ook al blz. 18 van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 8 november 2018.
2.blz. 8 van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 oktober 2020.