In deze zaak heeft Univé Schade N.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank Univé had veroordeeld tot betaling van de waarde van een motorfiets aan de geïntimeerde, die een claim had ingediend na de diefstal van zijn motor. De geïntimeerde had op 23 juli 2018 een verzekering afgesloten voor zijn motor, maar na de aangifte van diefstal op 18 oktober 2018 weigerde Univé de claim te honoreren, omdat er onvoldoende bewijs was dat de diefstal had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de claim van de geïntimeerde gegrond was en veroordeelde Univé tot betaling van € 18.537,50, vermeerderd met rente en kosten.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van Univé besproken en geconcludeerd dat de aangifte van diefstal niet voldoende bewijs bood voor de gestelde diefstal. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de geïntimeerde inconsistent waren en dat er geen deugdelijke bewijsstukken waren die de aankoop van de motor konden onderbouwen. De geïntimeerde had herhaaldelijk verklaard dat de motor niet was verplaatst, maar later kwam hij met tegenstrijdige verklaringen. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de geïntimeerde alsnog afgewezen. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van de proceskosten en terugbetaling van het bedrag dat Univé eerder aan hem had betaald, vermeerderd met wettelijke rente.