ECLI:NL:GHARL:2021:8670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.288.212/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering door diefstalverzekeraar na claim van diefstal motorfiets

In deze zaak heeft Univé Schade N.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank Univé had veroordeeld tot betaling van de waarde van een motorfiets aan de geïntimeerde, die een claim had ingediend na de diefstal van zijn motor. De geïntimeerde had op 23 juli 2018 een verzekering afgesloten voor zijn motor, maar na de aangifte van diefstal op 18 oktober 2018 weigerde Univé de claim te honoreren, omdat er onvoldoende bewijs was dat de diefstal had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de claim van de geïntimeerde gegrond was en veroordeelde Univé tot betaling van € 18.537,50, vermeerderd met rente en kosten.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van Univé besproken en geconcludeerd dat de aangifte van diefstal niet voldoende bewijs bood voor de gestelde diefstal. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de geïntimeerde inconsistent waren en dat er geen deugdelijke bewijsstukken waren die de aankoop van de motor konden onderbouwen. De geïntimeerde had herhaaldelijk verklaard dat de motor niet was verplaatst, maar later kwam hij met tegenstrijdige verklaringen. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van de geïntimeerde alsnog afgewezen. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van de proceskosten en terugbetaling van het bedrag dat Univé eerder aan hem had betaald, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.288.212/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8073175)
arrest van 14 september 2021
in de zaak van
Univé Schade N.V.,
gevestigd te Assen,
appellante,
hierna:
Univé Schade,
advocaat: mr. G. Loman, die kantoor houdt te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. C. Haddouzi, die kantoor houdt te Utrecht.

1.De procedure in hoger beroep

1.1
Univé heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland in Assen op 27 oktober 2020 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de memorie van grieven met een productie. [geïntimeerde] is wel ‘verschenen’, maar heeft niet geantwoord op de grieven. Univé heeft het hof uiteindelijk gevraagd arrest te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Het gaat er in deze procedure om dat Univé weigert een claim van [geïntimeerde] te honoreren naar aanleiding van diens aangifte van diefstal van een motor die hij bij Univé had verzekerd. Dit geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
[geïntimeerde] heeft op 23 juli 2018 een verzekering afgesloten bij Univé voor een BMW all-road R 1200 GS Adventure, met het kenteken [kenteken] . De dekking omvatte in eerste instantie de wettelijke aansprakelijkheid en volledig casco. Met ingang van
6 september 2018 heeft [geïntimeerde] de dekking gewijzigd in wettelijke aansprakelijkheid en beperkt casco, waaronder diefstal. Ruim een maand later, op
18 oktober 2018, heeft hij aangifte gedaan van diefstal van de motor en heeft hij die diefstal bij Univé gemeld. Naar aanleiding hiervan heeft Univé een onderzoek ingesteld. Dat heeft geresulteerd in een verslag van 18 december 2018. Univé heeft [geïntimeerde] meegedeeld dat op grond van de bevindingen uit dat onderzoek niet kon worden vastgesteld of sprake is geweest van diefstal. Nadat daarop nog een briefwisseling is gevolgd, heeft Univé [geïntimeerde] op 13 februari 2019 geschreven dat zij de claim definitief afwijst. Het verzoek om die beslissing te herzien, heeft zij ook afgewezen.
2.3
De weigering van Univé tot het doen van uitkering was voor [geïntimeerde] aanleiding tot het voeren van een procedure bij de rechtbank. Die heeft zijn vorderingen toegewezen en heeft Univé veroordeeld tot betaling van de waarde van de motor (€ 18.537,50), vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten (€ 961,35) en proceskosten (€ 1.305,01 en € 120,-), ook met wettelijke rente. De bedoeling van het hoger beroep dat Univé hiertegen heeft ingesteld, is dat die vorderingen alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

De opzet en de conclusie van deze uitspraak
3.1
Het hof zal de bezwaren (grieven) van Univé hierna per onderwerp bespreken. De conclusie zal zijn dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog moeten worden afgewezen. Het hof zal hem veroordelen tot betaling van de proceskosten van Univé en tot terugbetaling van wat Univé op grond van het bestreden vonnis aan hem heeft betaald.
Uitgangspunt: soms is de aangifte voldoende als bewijs
3.2
Zoals de rechtbank ook heeft vooropgesteld, moet [geïntimeerde] stellen en zo nodig bewijzen dat de motor is gestolen, al mogen daaraan geen al te zware eisen worden gesteld: [geïntimeerde] zal kunnen volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die
voldoende aannemelijkmaken dat de diefstal heeft plaatsgevonden. Onder omstandigheden kan daarbij de enkele aangifte van diefstal in een door de politie opgemaakt proces-verbaal als voldoende bewijs worden aanvaard. Of dit daadwerkelijk volstaat, is echter afhankelijk van wat [geïntimeerde] over de toedracht heeft gesteld en van wat Univé daar tegenover heeft gesteld [1] .
De aangifte is in dit geval niet voldoende als bewijs
3.3
[geïntimeerde] heeft op 18 oktober 2018 aangifte van de diefstal gedaan. Daarbij heeft hij verklaard de motor een dag eerder nog ter hoogte van zijn huis aan [adres] in [woonplaats] te hebben zien staan. De rapporteur van Univé heeft daarna drie keer met hem gesproken. In al deze gesprekken verklaarde hij dat de motor vanaf de aankoop in juli 2018 tot aan de dag van de diefstal aan een lichtmast bij zijn huis heeft vastgestaan, en dat de motor in de tussentijd niet is verplaatst of is weggeweest. Hij hield dat ook vol nadat hij was geconfronteerd met foto’s van Globespotter van 11 september 2018 waaruit blijkt dat de motor die dag niet bij de lichtmast stond; in het derde gesprek zei hij niet te kunnen verklaren waarom de motorfiets niet op deze foto’s te zien was.
3.4
Pas op 20 mei 2019 schrijft zijn advocaat aan Univé dat de motor tussen de aankoop en de diefstal is verplaatst: [geïntimeerde] zou er een aantal keer mee naar zijn deur zijn gelopen om hem schoon te maken of aan vrienden te tonen. De advocaat stuurde een snapchatbericht met een foto van 16 oktober 2018 mee waaruit dit moet blijken. Later, op
17 juli 2019 stuurde de advocaat ook een verklaring op van de heer [naam1] , waarin deze bevestigt dat hij [geïntimeerde] een witte BMW GS1200 Adventure in zijn voortuin heeft zien wassen.
3.5
De aangifte en de hiervoor genoemde snapchatafbeelding en getuigenverklaring volstaan naar het oordeel van het hof niet om de diefstal aannemelijk te maken. [geïntimeerde] heeft immers bij herhaling verklaard dat de motor sinds de aanschaf niet is verplaatst, en dat hij niet kan verklaren dat deze kennelijk op enig moment niet bij de lichtmast heeft gestaan. Als het zo is dat hij de motor wel een aantal keer heeft verplaatst, had het voor de hand gelegen dat hij dat zou hebben toegevoegd aan zijn verklaringen – ook als hij niet op de motor heeft gereden (hij had geen motorrijbewijs) en er alleen mee heeft gelopen. Hij heeft echter geen enkel voorbehoud gemaakt. Daar komt bij dat niet deugdelijk is onderbouwd dat [geïntimeerde] de motor daadwerkelijk heeft gekocht: hij zegt de motor tegen contante betaling van € 17.000,- van zijn broer te hebben gekocht, maar een bewijs van deze aankoop ontbreekt: er is geen informatie over de eigendom van zijn broer, geen betaalbewijs, geen kwitantie, geen vrijwaringsbewijs en geen schriftelijke verklaring waarin de broer deze lezing bevestigt. Ook zijn er naast de aangifte geen concrete aanwijzingen die op diefstal wijzen, zoals achtergebleven onderdelen van het kettingslot, ijzerslijpsel en dergelijke, of verklaringen waaruit blijkt dat de motor tot kort voor de gestelde diefstal aan de lichtpaal was bevestigd.
3.6
Met de foto en de verklaring van [naam1] heeft [geïntimeerde] ook niet aannemelijk kunnen maken dat hij de motor heeft verplaatst. Univé heeft in hoger beroep nog een extra foto van Globetrotter overgelegd. Als zijn foto daarmee wordt vergeleken, dan blijkt dat op de foto’s van Globetrotter uit september 2018 geen motor te zien is, ook niet op de plek bij zijn huis waar [geïntimeerde] beweert met de motor een paar keer naartoe te zijn gelopen. Dat maakt de verklaring van [naam1] onvoldoende overtuigend, en ontneemt elke bewijskracht aan de foto van [geïntimeerde] . Die bewijskracht was al beperkt, omdat daaruit niet meer kan blijken dan dat op enig moment een BMW bij de woning van [geïntimeerde] heeft gestaan. De schermafdruk van snapchat sluit niet uit dat de foto die daarop is afgebeeld, is gemaakt voordat deze op snapchat werd geplaatst.
De diefstal kan in deze procedure niet komen vast te staan
3.7
Omdat [geïntimeerde] ook geen voldoende specifiek bewijs heeft aangeboden, zal het hof hem niet in de gelegenheid stellen de diefstal alsnog te bewijzen. Dat betekent dat de diefstal in dit hoger beroep niet kan komen vast te staan.
De conclusie
3.8
Het eindvonnis van de rechtbank kan niet in stand blijven, omdat de vorderingen alsnog zullen worden afgewezen. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van de proceskosten van Univé bij de rechtbank (tariefgroep III, 2 punten) en de kosten van dit hoger beroep (tariefgroep III, 1 punt) vermeerderd met de nakosten. Ook zal [geïntimeerde] worden veroordeeld tot terugbetaling van wat Univé op grond van het vonnis al aan hem heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente.

4.De beslissing

Het hof:
1. vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in Assen van
27 oktober 2020 en wijst de vordering van [geïntimeerde] alsnog af;
2. veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties. Tot nu toe worden die vastgesteld op de volgende bedragen:
in eerste aanleg:
  • € 486,- aan procedurele kosten (verschotten) en
  • € 2.163,- aan salaris advocaat.
In hoger beroep:
  • € 2.195,28 aan procedurele kosten (verschotten) en
  • € 1.442,- aan salaris advocaat.
Deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na de datum van dit arrest. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3. veroordeelt [geïntimeerde] ook tot betaling van € 163,- aan nakosten. Dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- als [geïntimeerde] niet heeft betaald binnen veertien dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak bekend heeft gemaakt (betekend). Als dan niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente;
4. veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Univé van € 20.923,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
5. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, H. de Hek en I. Tubben, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
14 september 2021.

Voetnoten

1.HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7070.