ECLI:NL:GHARL:2021:8648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.296.017
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De moeder, die het gezag over de minderjarige heeft, is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 31 maart 2021 had besloten dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd zou worden tot 7 april 2022 en dat de minderjarige in het pleeggezin moest blijven wonen. De moeder is van mening dat er geen reden meer is voor de uithuisplaatsing en dat zij, met de juiste ondersteuning, weer voor haar kind kan zorgen.

Tijdens de zitting op 23 juli 2021 heeft de gezinsvoogd verklaard dat het beter gaat met de minderjarige sinds de uithuisplaatsing en dat deze nog steeds noodzakelijk is. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de gezinsvoogd afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige is. De moeder heeft een verstandelijke beperking en andere problematiek die haar belemmeren om adequaat voor de minderjarige te zorgen. Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

De beschikking van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de kinderrechter en wijst verder verzoeken van de moeder af. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 14 september 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.017
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 517589)
beschikking van 14 september 2021
in het hoger beroep van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: Mr. P.G.M. Lodder in Utrecht.
Belanghebbenden zijn:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam-Zuidoost,
hierna te noemen: de William Schrikker Stichting,
en
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de verlenging van de uithuisplaatsing van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [woonplaats1] , hierna te noemen [de minderjarige] .

2.Belangrijke informatie

2.1
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] . Dat betekent dat de moeder belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kan nemen.
2.2
In de beschikking van 25 mei 2020 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 7 april 2021. De kinderrechter heeft in de beschikking van 30 november 2020 beslist dat [de minderjarige] langer in een pleeggezin moet blijven wonen (de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd), in ieder geval tot 7 april 2021.
2.3
[de minderjarige] woont sinds zomer 2019 bij de pleegouders.

3.De beslissing van de kinderrechter

3.1
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft op 31 maart 2021 op verzoek van de William Schrikker Stichting een beslissing genomen (de bestreden beschikking).
3.2
De kinderrechter heeft beslist dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd tot 7 april 2022 en dat [de minderjarige] in het pleeggezin moet blijven wonen (de machtiging uithuisplaatsing verlengd) tot uiterlijk 7 april 2022.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof het verzoek van de William Schrikker Stichting om de machtiging uithuisplaatsing te verlengen alsnog moet afwijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 23 juni 2021 met bijlagen;
- een e-mail van 28 juni 2021 van de raad voor de kinderbescherming, waaruit blijkt dat de raad niet op de zitting aanwezig zal zijn;
- een formulier van mr. Lodder van 29 juni 2021 met bijlagen;
- het verweerschrift van de William Schrikker Stichting met bijlagen.
5.2
De zitting bij het hof was op 23 juli 2021. Aanwezig waren:
- de moeder, met haar advocaat;
- [naam1] voor de William Schrikker Stichting.
Het hof heeft de begeleidster van de moeder, mevrouw [naam2] van Stichting [naam3] te [plaats] , bijzondere toegang tot de zitting verleend.
De pleegouders waren wel opgeroepen voor de zitting, maar zij waren niet aanwezig.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Volgens de moeder is er geen reden (meer) voor een uithuisplaatsing. De moeder erkent dat zij een verstandelijke beperking heeft, maar zij vindt dat zij toch weer zelf voor [de minderjarige] kan zorgen als zij daarbij de juiste ondersteuning krijgt.
6.2
Op de zitting heeft de gezinsvoogd verteld hoe het met [de minderjarige] gaat. Volgens de gezinsvoogd gaat het beter met [de minderjarige] sinds zij uit huis is geplaatst. De gezinsvoogd vindt de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk.
6.3
Het hof is het eens met de beslissing van de kinderrechter over de verlenging van de uithuisplaatsing. Hierna zal het hof dit uitleggen.
6.4
De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
6.5
[de minderjarige] is de moeder op verstandelijk niveau voorbij gegroeid. De moeder heeft een verstandelijke beperking. Ook heeft zij PTSS, een hechtingsstoornis en waarschijnlijk ASS problematiek. De moeder is van goede wil, en doet haar best, maar het lukt haar niet om er voor [de minderjarige] te zijn op een manier die [de minderjarige] nodig heeft. [de minderjarige] heeft meer nodig dan de moeder haar kan bieden. Zelfs de intensieve hulpverlening die de moeder had, was eerder niet voldoende om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te voorkomen.
Het hof is van oordeel dat een terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van [de minderjarige] is omdat de moeder gelet op haar eigen problematiek, onvoldoende in staat om [de minderjarige] te bieden wat zij nodig heeft. Voor [de minderjarige] is het van belang dat zij de rust, regelmaat en duidelijkheid houdt die zij nu in het pleeggezin ervaart, waardoor zij zich positief kan (blijven) ontwikkelen. Op dit moment is de uithuisplaatsing van [de minderjarige] dus nog noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding.
Het hof oordeelt dan ook dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden en het hof zal die beslissing bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 31 maart 2021 ten aanzien van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing waarover de moeder een beslissing heeft gevraagd;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os - ten Have, H. Phaff en H. van Loo, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 14 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.