ECLI:NL:GHARL:2021:8646

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
200.294.600
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming voor verhuizing en vaststelling zorgregeling in een ouderschapsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige kind naar Duitsland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.L.V. de Jong, verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel te vernietigen, die de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar had vastgesteld en het verzoek tot verhuizing had afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.M. Elfrink, voerde verweer en kwam zelf ook in incidenteel hoger beroep. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 17 augustus 2021 plaatsvond.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen en dat het kind bij de moeder woont. De rechtbank had eerder bepaald dat de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders verdeeld waren, maar de moeder verzocht om een wijziging van deze regeling in verband met haar verhuisplannen. Het hof heeft de belangen van het kind, dat anderhalf jaar oud is, afgewogen tegen de wensen van de ouders. Het hof oordeelde dat de verhuizing van de moeder naar Duitsland niet in het belang van het kind zou zijn, gezien de afstand en de noodzaak voor regelmatig contact met de vader.

Het hof heeft het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen en de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder. Echter, het hof heeft de beschikking vernietigd voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een nieuwe regeling vastgesteld die in het belang van het kind is. De ouders hebben een voorlopige zorgregeling afgesproken die regelmatig contact tussen het kind en de vader waarborgt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft de ouders aangespoord om in onderling overleg afspraken te maken over de zorgregeling in de toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.600/01 en -02
(zaaknummers rechtbank Overijssel 253949 en 253951)
beschikking van 14 september 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.L.V. de Jong te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M. Elfrink te Hengelo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 12 februari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met producties, ingekomen op 6 mei 2021;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van mr. De Jong van 9 augustus 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Elfrink van 16 augustus 2021 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 augustus 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • [naam1] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad);
  • [naam2] , tolk in de Duitse taal.

3.De feiten

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020 in [plaats1] . Op 30 september 2020 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zijn belast. [de minderjarige] woont bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn;
  • als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de vader in de ene week contact met [de minderjarige] heeft op maandag, woensdag-donderdag (inclusief overnachting) en vrijdag en in de andere week op maandag, woensdag en vrijdag-zaterdag (inclusief overnachting), waarbij de tijden in onderling overleg worden vastgesteld en ook een verdere uitbreiding in onderling overleg zal worden gerealiseerd;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de afwijzing van het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing (grieven I en II) en op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling, grief III).
De moeder verzoekt het hof:
  • bij wege van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader te bepalen voor de duur van de procedure in hoger beroep, volgens het in het beroepschrift opgenomen schema;
  • de bestreden beschikking deels te vernietigen, het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats2] in Duitsland alsnog toe te wijzen en in dat geval als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] vier van de zeven weekenden bij de vader verblijft en gedurende door de ouders in overleg in te plannen extra contactmomenten of, als geen vervangende toestemming voor verhuizing wordt verleend, als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] in de ene week van vrijdag tot zondag bij de vader verblijft en in de andere week van woensdag tot donderdag, de tijden en extra omgangsmomenten in onderling overleg vast te stellen;
  • althans de beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De vader voert verweer in het principaal hoger beroep en is daarnaast zelf met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de hoofdverblijfplaats (voorwaardelijk) en de zorgregeling.
De vader verzoekt het hof:
  • het verzoek van de moeder tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • in het principaal hoger beroep: de verzoeken van de moeder af te wijzen;
  • in het incidenteel hoger beroep:
  • indien en voor zover de moeder voornemens blijft te verhuizen naar Duitsland: de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de hoofdverblijfplaats betreft en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn, met vaststelling van een goede zorgregeling voor [de minderjarige] en de moeder;
  • de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de zorgregeling betreft en de zorgregeling vast te stellen zoals opgenomen in het verweerschrift, dan wel de regeling die het hof juist acht.
4.4
De moeder voert verweer in het incidentele hoger beroep en verzoekt het hof de grieven van de vader ongegrond te verklaren en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel hem dit te ontzeggen.

5.De motivering van de beslissing

Voorlopige voorziening
5.1
Het hof zal bij deze beschikking uitspraak doen in de hoofdzaak. Gelet hierop heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit brengt mee dat het hof dit verzoek zal afwijzen.
Toetsingskader verhuizing, hoofdverblijfplaats, zorgregeling
5.2
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken en
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.3
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.4
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. In dat kader overweegt het hof als volgt.
Verhuizing
5.5
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het belang van [de minderjarige] vergt dat het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing naar [plaats2] wordt afgewezen. [de minderjarige] is anderhalf jaar oud. Zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft benadrukt, is het voor de hechting van [de minderjarige] aan haar beide ouders van belang dat zij in de eerste 1000 dagen van haar leven regelmatig kortdurend contact heeft met de ouder die niet de hoofdopvoeder is. De wijze waarop de zorg- en opvoedingstaken nu tussen de ouders zijn verdeeld, sluit hierbij aan. Beide ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat deze regeling in het algemeen goed verloopt. Vanwege de aanzienlijke afstand tussen [woonplaats2] en [plaats2] (285 km enkele reis), is een dergelijke regeling praktisch niet langer uitvoerbaar als de moeder met [de minderjarige] verhuist. Weliswaar heeft de moeder hierover nagedacht en heeft zij voorstellen gedaan voor een invulling van het contact tussen de vader en [de minderjarige] en voor compensatie van de reistijd en -kosten, maar die voorstellen nemen niet weg dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die het meest in het belang van [de minderjarige] is na de verhuizing niet kan worden voortgezet.
Het hof begrijpt de wens van de moeder om terug te verhuizen naar haar familie in Duitsland. De moeder woont echter al elf jaar in Nederland en de moeder is in staat haar familie met enige regelmaat te bezoeken. Daarmee is niet gebleken van een sociale noodzaak voor verhuizing die zwaarder weegt dan het belang van [de minderjarige] bij frequent kortdurend contact met haar vader. Ook van een financiële noodzaak is onvoldoende gebleken, nu de moeder niet voldoende concreet heeft onderbouwd dat zij in [plaats2] meer mogelijkheden heeft om betaalbare woonruimte te vinden en betere carrièremogelijkheden heeft dan in de omgeving van [woonplaats2] .
5.6
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij ook heeft gekeken naar de mogelijkheid om net over de grens in Duitsland te gaan wonen, mede gelet op haar wens om [de minderjarige] ook de Duitse cultuur mee te geven. Een verzoek tot vervangende toestemming voor een dergelijke verhuizing ligt echter niet voor.
Hoofdverblijf
5.7
De vader verzoekt het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen indien en voor zover de moeder voornemens blijft naar Duitsland te verhuizen. Het verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing wordt afgewezen en de moeder heeft te kennen gegeven dat zij in dat geval niet naar Duitsland zal verhuizen. Het hof komt daarom niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de vader.
Zorgregeling
5.8
Gebleken is dat de ouders een voorlopige zorgregeling zijn overeengekomen die enigszins afwijkt van de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling. Deze regeling houdt in dat [de minderjarige] in de ene week bij de vader verblijft op maandagochtend van 8.00 tot 12.00 uur, op woensdag van 14.00 tot 18.00 uur en van zaterdag 10.00 uur tot zondag 11.30 uur. In de andere week verblijft [de minderjarige] bij de vader op maandagochtend van 8.00 tot 12.00 uur en van woensdag 14.00 uur tot donderdag 12.00 uur. Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij wenst dat deze regeling wordt vastgesteld, waarbij het contact tussen [de minderjarige] en de vader in het weekend mogelijk in onderling overleg kan worden uitgebreid. Daarmee komt zij kennelijk terug op haar verzoek zoals dat is opgenomen in het beroepschrift. De vader verzoekt het hof een zorgregeling vast te stellen waarbij volgens een door hem opgesteld schema wordt opgebouwd naar een min of meer gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als [de minderjarige] vier jaar oud is. Daarbij zou de zorgregeling op dit moment inhouden dat [de minderjarige] op maandag van 8.00 tot 12.00 uur bij de vader verblijft en daarnaast in de ene week van dinsdag 14.00 uur tot woensdag 9.00 uur en in de andere week op dinsdag van 14.00 tot 18.00 uur en van zaterdag 10.00 uur tot maandag 12.00 uur.
5.9
Het hof is van oordeel dat de regeling die partijen zijn overeengekomen op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] is. Zoals hiervoor is overwogen, is bij deze regeling sprake van een regelmatig kortdurend contact met de ouder die niet de hoofdopvoeder is, wat gelet op de hechtingsfase van [de minderjarige] wenselijk is. Gebleken is dat de regeling en de wisselmomenten goed verlopen. Het hof zal deze regeling daarom vaststellen. Gelet op de redelijke wijze waarop deze ouders zich jegens elkaar verhielden tijdens de mondelinge behandeling verwacht het hof dat zij opnieuw in staat zijn samen afspraken te maken over een aanpassing van de zorgregeling als de omstandigheden wijzigen, bijvoorbeeld bij een wijziging van de werktijden van een van de ouders.

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het hof de voorlopige voorziening afwijzen, de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de hoofdverblijfplaats en de vervangende toestemming tot verhuizing betreft, haar vernietigen voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.294.600/02:
wijst het verzoek van de moeder af;
in de zaak met zaaknummer 200.294.600/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 12 februari 2021 voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • in de ene week: op maandagochtend van 8.00 tot 12.00 uur, op woensdag van 14.00 tot 18.00 uur en van zaterdag 10.00 uur tot zondag 11.30 uur;
  • in de andere week: op maandagochtend van 8.00 tot 12.00 uur en van woensdag 14.00 uur tot donderdag 12.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 12 februari 2021 voor zover hierbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is bepaald en het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing is afgewezen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, voorzitter, R. Feunekes en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 14 september 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.