ECLI:NL:GHARL:2021:864

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
21-000398-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

(On)rechtmatigheid binnentreden van woning en veroordeling wegens voorhanden hebben van drugs en vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1981 en thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een (afgezaagd) vuurwapen en een hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name ten aanzien van de vrijspraak van het voorhanden hebben van een (veerdruk)pistool. Het hof oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet, wat de rechtmatigheid van het binnentreden in de woning van de verdachte rechtvaardigde. De verdediging had betoogd dat het binnentreden onrechtmatig was, maar het hof oordeelde dat de meldingen van buurtbewoners en de waarnemingen van de politie voldoende grond vormden voor het binnentreden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, voor het voorhanden hebben van het vuurwapen en de hennep. Het hof gelastte tevens de teruggave van een stuk zelfgemaakt gereedschap aan de verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzette.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000398-19
Uitspraak d.d.: 28 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 januari 2019 met parketnummer 16-161642-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring voor feit 1 voor wat betreft het (veerdruk)pistool en feit 2 en veroordeling van verdachte voor de feiten 1 en 3 tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het inbeslaggenomen zelfgemaakte gereedschap heeft de advocaat-generaal gevorderd dat dit moet worden onttrokken aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte deels vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, namelijk ten aanzien van het voorhanden hebben van een (veerdruk)pistool. Ook van het onder 2 ten laste gelegde feit is verdachte vrijgesproken. Ten aanzien van het overige deel van feit 1, het voorhanden hebben van een kogelgeweer, en feit 3, het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het inbeslaggenomen zelfgemaakte gereedschap is de teruggave aan verdachte gelast.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit en de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit, kan verdachte daarin niet worden ontvangen, nu daartegen op grond van het bepaalde in artikel 404, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep mogelijk is. Het hof zal verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, een vuurwapen van categorie II, te weten een (ingekort enkelloops) kogelgeweer (merk/model: Remington Rolling) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 91,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1 - Wapenbezit (kogelgeweer)
Standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof bepleit dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet. Aan de hulpofficier van justitie is medegedeeld dat er bij verdachte een aantal hennepplanten in de tuin stonden en dat verbalisant wilde kijken of er zich in de woning ook hennep of voor hennepkweek gerelateerde goederen in de woning bevonden. Door verbalisant is echter niet gezegd dat er een vermoeden was dat er zich hennep(planten) in de woning van verdachte bevonden. Daarmee is enkel sprake geweest van nieuwsgierigheid en niet van een redelijk vermoeden van schuld van overtreding van de Opiumwet. De machtiging tot binnentreden is derhalve ten onrechte afgegeven. De raadsman wijst tevens op hetgeen in paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet wordt vermeld, namelijk dat opsporing dient plaats te vinden bij beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennep. Uit het dossier is daarvan niet gebleken, nu de hoeveelheid hennepplanten van verdachte binnen de gedoogde hoeveelheid van 5 planten viel en van professionele kweek geen sprake was. Nu sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden door de verbalisanten in de woning van verdachte, dient primair bewijsuitsluiting, subsidiair strafvermindering te volgen ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Oordeel van het hof
Het hof volgt de raadsman niet in zijn verweer. Uit het dossier blijkt dat de aanleiding voor het onderzoek werd gevormd door de verschillende meldingen van buurtbewoners over (hennep)stankoverlast die bij de woningbouwvereniging waren binnengekomen. Naar aanleiding daarvan is de politie naar de woning van verdachte gegaan. Door de verbalisanten werd aldaar eveneens een lichte hennepgeur waargenomen. In de tuin van verdachte zag één van de verbalisanten, die op de schutting rondom verdachtes tuin was geklommen, vervolgens diverse grote hennepplanten staan. De planten waren ruim 1.80 meter lang en dusdanig groot dat er bij de stammen verhouting zichtbaar was. Deze feiten en omstandigheden in samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in de Opiumwet. De machtiging is derhalve terecht afgegeven.
Het hof constateert voorts dat het doel van binnentreden niet op de afgegeven schriftelijke machtiging is aangekruist. Dit levert echter geen vormverzuim op. In dit kader wijst het hof erop dat het doel van binnentreden voldoende blijkt uit het machtigingsformulier, waar bij de grondslag van binnentreding vermeld wordt: ‘gelet op het bepaalde in artikel 9 Opiumwet jo. artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering (binnentreding, inbeslagneming, doorzoeking Opiumwet)’. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat het doel van binnentreden mondeling aan verdachte is meegedeeld blijkens het proces-verbaal van binnentreden d.d. 13 augustus 2018. Hem was derhalve bekend waarom de politie zijn woning wilde betreden. Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatig binnentreden.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen en tot bewijs gebezigde kogelgeweer oordeelt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat de vriendin van verdachte (en eigenaar van de woning), toestemming heeft gegeven om de woning te doorzoeken. Daarbij werd een ingekort enkelloops kogelgeweer aangetroffen, welke door de verbalisanten in beslag is genomen. Nu er sprake is geweest van een (rechtmatige) machtiging tot binnentreden van de woning van verdachte en vervolgens van toestemming tot doorzoeking, is van onrechtmatig vergaard bewijsmateriaal derhalve geen sprake en is voor bewijsuitsluiting ten aanzien van het kogelgeweer geen aanleiding.
Feit 3 - Drugsbezit (hennep)
Standpunt van de verdediging
Ook ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging bepleit dat sprake was van onrechtmatig binnentreden. Het hof heeft dat verweer hiervoor reeds besproken en weerlegd. De raadsman heeft met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde verder aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld of hetgeen op 13 augustus 2018 in de woning is aangetroffen hennep betrof. Dit is niet door de politie onderzocht, althans dat blijkt niet uit het dossier. De raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Naar aanleiding van dit verweer stelt het hof vast dat uit het dossier niet blijkt, anders dan bij de aangetroffen hennepplanten in de tuin, dat ten aanzien van de in de woning aangetroffen toppen is vastgesteld dat deze delen van hennep betreffen. Bij de politie heeft verdachte met betrekking tot de in de woning aangetroffen hennep echter verklaard dat het om zijn eigen teelt ging, dat hij Nederwiet gebruikt en dat wat hij nu rookt van de oogst van vorig jaar is. Ook heeft de vriendin van verdachte met betrekking tot de in de woning aangetroffen toppen verklaard dat dit de voorraad was waarvan verdachte wiet rookte. Het hof is van oordeel dat, gelet op de onderzoeksresultaten van de hennepplanten in de tuin en de verklaringen van verdachte en zijn vriendin, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen kan worden dat de toppen in de woning van hennep afkomstig zijn. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde hoeveelheid hennep, constateert het hof dat uit het dossier niet blijkt hoe de inbeslaggenomen hennep precies is gewogen. Wel is duidelijk dat het om meer dan 30 gram ging. Evenals de politierechter acht het hof daarom bewezen dat verdachte op 13 augustus 2018 opzettelijk een hoeveelheid hennep van meer dan 30 gram aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 13 augustus 2018 te [plaats] , een vuurwapen van categorie II, te weten een (ingekort enkelloops) kogelgeweer (merk/model: Remington Rolling) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 13 augustus 2018 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, subsidiair tot oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de hennep gebruikte voor zelfmedicatie vanwege hartproblematiek en het vuurwapen ter decoratie wilde bewaren, waardoor van een gevaarzettingselement geen sprake is. Bovendien is verdachte op 14 oktober 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren en gelet op het bepaalde in artikel 63 dient in onderhavige zaak te worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maategel.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 13 augustus 2018 in zijn woning een (afgezaagd) vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Door het, naar eigen zeggen, gevonden wapen te bewaren in zijn woning, midden in een woonwijk, heeft verdachte daaraan bijgedragen. Het hof rekent dit verdachte aan. Daarnaast is ten aanzien van verdachte bewezenverklaard dat hij meer dan 30 gram hennep voorhanden heeft gehad.
Blijkens een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 10 december 2020 is verdachte eerder (onherroepelijk) veroordeeld ter zake van strafbare feiten. De straffen die hem in dat kader zijn opgelegd hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan.
Het hof is met de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat ten aanzien van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is gezien de aard en ernst van dat feit en verdachtes strafrechtelijk verleden niet aan de orde, ook niet in het licht van artikel 63 Wetboek van Strafvordering, in verband met de kortgeleden opgelegde gevangenisstraf van 18 jaren. Het hof acht de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend. Er zijn ter terechtzitting van het hof geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die als strafverminderend in aanmerking moeten worden genomen. Ook anderszins is het hof daarvan niet gebleken. Ten slotte is deze straf in lijn met de landelijk geldende oriëntatiepunten van straftoemeting.

Beslag

Het hof zal de teruggave gelasten aan verdachte van het in beslaggenomen stuk zelfgemaakt gereedschap nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van een (veerdruk)pistool en het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 (voor het overige) en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 (voor het overige) en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- stuk zelfgemaakt gereedschap
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 28 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.J. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.