ECLI:NL:GHARL:2021:8616

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
21-005682-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1972 en wonende in Assen, was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van een semi-automatisch grendelgeweer en munitie van categorie III. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de advocaat-generaal heeft gevorderd tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 24 augustus 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De verdediging stelde dat er sprake was van een onrechtmatige doorzoeking van het bedrijfspand van de verdachte, wat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof oordeelde dat de doorzoeking inderdaad onrechtmatig was, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting, omdat het belang van de verdachte niet als rechtens te respecteren belang kon worden aangemerkt.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 maart 2018 een semi-automatisch grendelgeweer en 15 stuks munitie voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is het wapen en de munitie onttrokken aan het verkeer. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat deze geen strafvorderlijk belang meer diende.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005682-18
Uitspraak d.d.: 7 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 oktober 2018 met parketnummer 18-103269-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-930203-14, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, waarvan beroep, met veroordeling van de verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-930203-14 vordert de advocaat-generaal gehele afwijzing van de vordering. Ten aanzien van het beslag vordert de advocaat-generaal onttrekking aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.C. van Diest, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 8 oktober 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem in de zaak met parketnummer 18-103269-18 is tenlastegelegd. De politierechter heeft ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging, met parketnummer 18-930203-14, de vordering afgewezen en de op de beslaglijst van 3 september 2018 genoemde voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te [plaats1] een of meer wapens van categorie III, te weten een (semi-automatisch) grendelgeweer, en/of munitie van categorie III, te weten 15 stuks randvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een doorzoeking en dus ook geen sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats1] , dan wel van enige onrechtmatigheid.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat, indien het hof van oordeel is dat sprake is geweest van een doorzoeking, artikel 359a Sv niet van toepassing is, nu het tenlastegelegde feit buiten verband van het voorbereidend onderzoek valt. Het onderzoek was niet gericht op een verdenking in het kader van de Wet wapens en munitie, en zelfs niet op hennep. De advocaat-generaal concludeert dat ook geen sprake is geweest van misbruik van controlebevoegdheid. Tijdens de rechtmatige controle door de gemeente is de verbalisant gestuit op andere strafbare feiten en waren verbalisanten zonder meer gerechtigd om de voorwerpen in beslag te nemen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de politierechter op juiste gronden heeft beslist en dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, nu sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking in het pand aan de [adres] te [plaats1] . Aldus is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting van de daarop gebaseerde bewijsmiddelen.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat het aantreffen van voorwerpen die zijn bestemd voor hennepteelt, in een van de afzonderlijke ruimten in het bedrijfspand, in een kast die met schuifpanelen is afgesloten, onrechtmatig is geschied. Daarnaast is het aantreffen van patronen in een opgerold geel doekje in de (doorzichtige) koelkast, en ook het aantreffen van het geweer onder de bar/balie onrechtmatig geschied. Verbalisanten hebben op verschillende momenten hun bevoegdheden overschreden door méér te doen dan zoekend rondkijken. De raadsman verwijst naar de jurisprudentie van de Hoge Raad, zijnde HR 18 november 2003, LJN AL6238 en HR 21 oktober 2003, LJN AH9998. Er had alleen zoekend mogen worden rondgekeken. Voorts verwijst de raadsman naar HR 4 januari 2011, LJN BM6673. De politie had, in onderhavige zaak, het onderzoek moeten bevriezen en een machtiging van de rechter-commissaris moeten krijgen.
De raadsman heeft met betrekking tot door de onrechtmatige doorzoeking veroorzaakt
nadeelaangevoerd dat sprake is van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, omdat één van de verbalisanten tijdens de doorzoeking van het pand privégoederen van verdachte heeft gezien en bekeken. Met betrekking tot
de ernst van het verzuimheeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op het voorgaande, verbalisanten meerdere opeenvolgende onrechtmatige handelingen hebben verricht.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-103269-18 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Feiten [1]
Het hof stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op maandag 19 maart 2018, omstreeks 10:45 uur, besluit de gemeente Assen (afdeling Handhaving en Toezicht), naar aanleiding van een binnengekomen melding bij de gemeente Assen, inhoudende dat mogelijk sprake is van illegale prostitutie in het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats1] , een controle te verrichten. Uit het pv-relaas blijkt dat door de burgemeester van Assen een machtiging tot binnentreden was afgegeven. Daarbij gingen de desbetreffende (drie) toezichthouders van de gemeente en verbalisant [verbalisant1] als sterke arm mee naar het pand.
Aldaar aangekomen bleek dat de toegangsdeur van het bedrijfspand was afgesloten. Er was niemand aanwezig in het pand. Na ongeveer een half uur wachten arriveerde een man (het hof leest: verdachte) bij het pand die met een sleutel de toegangsdeur opende. Daarbij werd de man aangesproken door de toezichthouders. Met toestemming van deze man – die opgaf te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats] - betraden de toezichthouders, vergezeld van verbalisant [verbalisant1] het bedrijfspand.
Eenmaal binnen het bedrijfspand rees het vermoeden bij verbalisant [verbalisant1] dat er sprake was van een bordeel. Via de toegangsdeur kwamen zij in een kleine hal terecht. Hierin waren een wc en de meterkast geplaatst. Via een tweede deur kwamen zij in een grotere ruimte. In deze ruimte zag verbalisant [verbalisant1] dat er een scheidingswand was geplaatst met daarin vier rode deuren. Achter drie van deze deuren was een kleine ruimte gemaakt waarin een tweepersoons bed was geplaatst. Van elk van deze ruimte was één wand rood geschilderd. Elke ruimte was nagenoeg op dezelfde wijze ingericht. In twee van de ruimtes zijn pakjes condooms aangetroffen en in één ruimte een tas met attributen die voor SM gebruikt worden.
In het voorportaal van deze grote ruimte was een stalen trap naar boven geplaatst. Op
de verdiepingsvloer van de bovenruimte was een complete bar-inrichting geplaatst en
een ruime zithoek met TV. In 1 ruimte beneden stond een massagetafel en geen bed.
Verder stond achterin deze ruimte aan de rechterzijde een soort kast die met schuifpanelen afgesloten was. Nadat verbalisant een schuifpaneel had verschoven, zag hij in deze kast een grote hoeveelheid potten met teelaarde. Er stonden geen planten in deze potten. Aan het plafond van deze kast waren twee assimilatielampen aangebracht. Verder was er een afzuiginstallatie aangebracht die verder niet aangesloten was op een leiding naar
buiten. De elektrische installatie was ook niet aangesloten op het stroomnet. [2]
Daarop heeft verbalisant [verbalisant1] de verdachte op heterdaad aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. [3]
Kort daarna kwamen verbalisanten [verbalisant2] en [verbalisant3] ter plaatse, nadat verbalisant [verbalisant1] om versterking had gevraagd. Ter plaatse werd verbalisant [verbalisant3] bijgesproken door verbalisant [verbalisant1] over de aangetroffen situatie. Verbalisant [verbalisant1] leidde verbalisanten [verbalisant3] en [verbalisant2] door het pand en liet hen onder andere de kamer zien waar de in aanbouw zijnde hennepkwekerij was gesitueerd.
Verbalisant [verbalisant3] zag dat in het pand een trap naar een eerste verdieping liep. Toen hij boven kwam op deze eerste verdieping zag hij een zitje met twee zitbanken, salontafel en
televisie. Daarnaast zag hij een eettafel met meerdere stoelen en een bar met
barkrukken.
Achter deze bar zag verbalisant [verbalisant3] een horecakoelkast staan met daarop de reclametekst 'Pepsi'. Hij zag dat deze koelkast een doorzichtige deur had van glas en hij zag meerdere flesjes drinken in de koelkast staan.
Verbalisant [verbalisant3] zag vervolgens op de tweede plank van boven in de koelkast een opgerolde gele keukendoek liggen. Omdat het verbalisant [verbalisant3] ambtshalve bekend was dat verdovende middelen veelal gekoeld bewaard worden, en in het pand een in opbouw zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen, pakte hij de opgerolde keukendoek uit de
koelkast en keek wat er in zat. Verbalisant [verbalisant3] zag dat hierin een magazijn/patroonhouder in zat welke gevuld was met patronen die gelijkend waren op kaliber .22 patronen.
Verbalisant [verbalisant3] keek vervolgens om zich heen of hij een vuurwapen zag waar de patronen mogelijk bij konden horen. Vrijwel direct zag hij onder de balie een op een geweer gelijkend voorwerp staan. Dit stond open en bloot onder de balie
waarna verbalisant [verbalisant3] het geweer gepakt heeft. Verbalisant [verbalisant3] zag toen op het geweer het merk 'Lakefield' staan met daarbij 'Model 64B .22 CAL'. Hij zag dat er op de onderkant van het geweer een opening zat waar ruimte was voor een magazijn. Hij zag aan de vorm van het magazijn en de opening voor het magazijn in het geweer dat dit passend moest zijn. Toen verbalisant [verbalisant3] vervolgens het magazijn paste op het geweer bleek dit ook het geval en behoorde het magazijn bij het geweer. In overleg met de hulpofficier van justitie [naam1] werd besloten het geweer en de munitie in beslag te nemen en verder geen zoeking te verrichten in het pand. [4]
Verdachte heeft verklaard op vragen van de politie – zakelijk weergegeven – als volgt:
V: Als wij jou vertellen dat wij een houder met patronen hebben aangetroffen... Hoe kan dit dan?
A: Dat weet ik niet. Ik wist dat er 2 hebben gelegen. Ik wist niet anders (het hof begrijpt: dan) dat het weg was.
V: Ook is er een vuurwapen aangetroffen, Wat kun je daarover vertellen?
A: Dat is mijn luchtbuks. Ik heb hem gekocht in Zuidbroek op de vlooienmarkt voor € 15,-. [5]
U heeft mij foto's laten zien van het wapen [en] de bijbehorend munitie die in de
koelkast is aangetroffen in een geel doekje, het wapen wat is aangetroffen onder de
bar is mijn eigendom. Ik heb dat gekocht op de rommelmarkt in [plaats2] in de
verkoophallen aldaar. Ik heb dat in mijn vorige verklaring ook al gezegd. Ik heb dat
wapen gekocht van een kennis van mij en ik heb daar 15 euro of 35 euro voor betaald.
Die kennis van mij vertelde mij dat het een luchtbuks was. Pas later kwam hij ermee
op de proppen dat dit wapen ook geschikt was om andere munitie mee te verschieten.
Dan zou het een vuurwapen zijn, maar daar heeft hij bij de verkoop nooit over
gesproken.
U heeft mij verteld dat het wapen en de aangetroffen munitie is onderzocht en dat het
een vuurwapen blijkt te zijn. De munitie die is aangetroffen in de koelkast is
geschikt om met dat wapen te verschieten. Die munitie is niet mijn eigendom. Die
kennis van mij is op een vrijdagavond of een zondagavond geweest in het pand en
bracht toen die munitie mee. Mijn vrouw heeft mij later verteld dat hij deze munitie
in de koelkast heeft gelegd. Zij vertelde mij dat hij wat had gebracht dat bij die
buks behoorde. Ik heb toen gezegd tegen haar dat ik zal gaan kijken als ik daar mee
ben. Toen ik op de dinsdag of de woensdag erop weer in de zaak(het hof begrijpt: was), zag ik dat deze munitie in de koelkast lag. Ik was in de veronderstelling dat deze kennis die munitie ook weer mee terug had genomen, maar dat blijkt dus achteraf niet zo te zijn.
Iedereen kan bij ons bij de koelkast komen dus ik ging ervan uit dat die munitie daar
niet mee[r] zou liggen. Het lag er ook maar nog maar net want kort daarna op de maandag
19 maart 2018 is dit wapen en de munitie door de politie gevonden. Ik dacht dat de
vrijdag daarvoor deze munitie weg zou zijn. [6]
Het vuurwapen is een semi-automatisch grendelgeweer. Dit geweer is geschikt om
projectielen van het kaliber .22 door een loop af te schieten. De werking van
dit pistool berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing.
Bij het pistool was een passend patroonmagazijn aanwezig. Bij aantreffen
was dit gevuld met 15 stuks kogelpatronen van het kaliber .22 LR.
Dit grendelgeweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op
artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Deze patronen zijn geschikt om projectielen door middel van het betreffende grendelgeweer vuurwapen af te schieten.
Derhalve zijn deze patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet
op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [7]
Oordeel van hof
Rechtmatigheid van de doorzoeking van het bedrijfspand
Het hof overweegt ten aanzien van het standpunt van de raadsman als volgt.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af dat de door verbalisant [verbalisant1] verrichte handelingen verder gingen dan “zoekend rondkijken”. Het verschuiven van schuifdeuren van de zich in een van de afzonderlijke ruimten in het bedrijfspand bevindende kast die met deze schuifpanelen was afgesloten, is derhalve onrechtmatig geschied. De handelingen van de opsporingsambtenaar die verder gaan dan "zoekend rondkijken", moeten worden aangemerkt als een "doorzoeking", waartoe een opsporingsambtenaar in een geval als het onderhavige niet bevoegd is. In zoverre is sprake van een vormverzuim in de zin van art. 359a, eerste lid, Sv.
De volgende vraag die het hof dient te beantwoorden is of de inbeslagneming van de patroonhouder met munitie en de daaraan voorafgaande handelingen rechtmatig hebben plaatsgevonden. Bij die beoordeling is tevens van belang dat eerst door het hiervoor genoemde onrechtmatige handelen een verdenking van overtreding van de Opiumwet is ontstaan.
Het hof is van oordeel dat de algemene bevoegdheid om bij een verdenking van overtreding van de Opiumwet ingevolge artikel 9 van die wet het bedrijfspand te betreden impliceert dat de opsporingsambtenaren toegang hebben tot alle kamers in dat pand. Deze betredingsbevoegdheid omvat mede het zoekend rondkijken naar voor inbeslagneming vatbare zaken. Tot dit zoekend rondkijken behoort naar het oordeel van het hof evenwel niet het openen van de afgesloten doorzichtige deur van een koelkast zoals in deze casus is geschied en het (kennelijk) openen van een zich daarin bevindend opgerold geel doekje. Dit zijn doorzoekingsactiviteiten, waarvoor artikel 9 Opiumwet geen bevoegdheid biedt. Het openen van de koelkast om de zich daarin bevindende opgerolde gele doek te pakken, heeft derhalve niet door een daartoe bevoegde autoriteit plaatsgevonden. Het openen van de koelkast, het nader onderzoeken van de zich daarin bevindende opgerolde gele doek en het daarin aantreffen van een patroonhouder met munitie zijn derhalve naar het oordeel van het hof onrechtmatige opsporingshandelingen.
Met betrekking tot het aangetroffen geweer onder de bar/balie is het hof van oordeel dat een schending van aan de verdachte toekomende rechten niet aannemelijk is geworden nu dit kennelijk open en bloot onder de bar/balie stond en het geweer zichtbaar was bij het zoekend rondkijken van de opsporingsambtenaar.
De aan vormverzuimen ex artikel 359a Sv te verbinden rechtsgevolgen
Het hof overweegt omtrent de eventuele aan deze vormverzuimen te verbinden rechtsgevolgen, als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004/376 omtrent de toepassing van art. 359a Sv onder meer het volgende overwogen.
Indien sprake is van een vormverzuim in de zin van art. 359a Sv en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is "het belang dat het geschonden voorschrift dient". De tweede factor is "de ernst van het verzuim". Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt". Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Voorts is van belang dat - gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv - het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen.
Art. 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht, en biedt, mede in het licht van de hiervoor vermelde wetsgeschiedenis, de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld, de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De strekking van de regeling van art. 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte.
Indien de feitenrechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in art. 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
Bewijsuitsluiting kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Ook bij bewijsuitsluiting gaat het overigens om een bevoegdheid van de rechter, waarvan de uitoefening in de eerste plaats moet worden beoordeeld in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van art. 359a, tweede lid, Sv en van de omstandigheden van het geval.
Een en ander brengt mee dat een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in art. 359a Sv dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de hiervoor besproken factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd.
In dit verband verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Een eventuele schending van eerstgenoemd belang als gevolg van een vormverzuim levert dus niet een nadeel op als bedoeld in art. 359a, tweede lid, Sv.
Het daadwerkelijke nadeel dat verdachte ten gevolge van de onrechtmatige doorzoeking heeft geleden is - zoals hiervoor uiteengezet - naar het oordeel van het hof zeer beperkt gebleven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet een doorzoeking van een woning, maar van een bedrijfspand betrof. Bovendien zijn de onrechtmatige handelingen slechts beperkt gebleven tot het openen van een schuifpaneel dat toegang bood tot een achterliggende ruimte en het openen van een koelkast, waarvan de inhoud reeds zichtbaar was door de glazen deur.
Daarbij neemt het hof, zoals hiervoor reeds overwogen, tevens in aanmerking dat het belang van verdachte dat het strafbare feit, te weten het voorhanden hebben van een wapen en munitie, niet zou worden ontdekt geen rechtens te respecteren belang is. Het vormverzuim rechtvaardigt naar het oordeel van het hof daarom geen bewijsuitsluiting. Het hof volstaat dan ook met de enkele constatering dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan en verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat dit verzuim zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2018 te Assen een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch grendelgeweer, en munitie van categorie III, te weten 15 stuks randvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen andere straf op te leggen dan een geldboete, dan wel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in strijd handelen met de Wet wapens en munitie door in zijn bedrijfspand een semi-automatisch grendelgeweer en de daarbij behorende munitie voorhanden te hebben. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie verhoogt het risico op (levensbedreigende) geweldsdelicten.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 19 juli 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten.
De landelijk geldende oriëntatiepunten van het LOVS geven voor het voorhanden hebben van een geweer als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Verder neemt het hof in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit het dossier en het verhandelde ter zitting. Verdachte lijdt aan reuma en jicht en ondergaat geregeld operaties.
Het hof acht oplegging van een geldboete, zoals door de raadsman verzocht, volstrekt onvoldoende rechtdoen aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit.
De ernst van het bewezenverklaarde, het voorhanden hebben van een semi-automatisch vuurwapen en munitie rechtvaardigt zonder meer het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht het niet opportuun te volstaan met een voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf. Ondanks de problematische gezondheidstoestand van verdachte is naar het oordeel van het hof een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat verdachte detentie-ongeschikt is.
Alles afwegend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
De voorwaardelijke gevangenisstraf dient vooral als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen.

Beslag

Standpunt van advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft verzocht het wapen en de munitie aan het verkeer te onttrekken, nu het ongecontroleerde bezit hiervan zonder meer in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
Oordeel van het hof
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering tenuitvoerlegging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van het hof
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Noord-Nederland van 24 december 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, parketnummer 18-930203-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen, nu de vordering geen strafvorderlijk belang meer dient.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: het op de beslaglijst genoemde wapen en munitie
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Nederland van 29 mei 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 december 2015, parketnummer 18-930203-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 7 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, dossiernummer PL0100-2018151662 van de Politie Eenheid Noord-Nederland, District Drenthe, Basisteam Noord-Drenthe, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 maart 2018, opgenomen op pagina 9-10 (met bijlagen) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant1] .
3.Proces-verbaal aanhouding, d.d. 19 maart 2018, opgenomen op pagina 4-5 van voornoemd dossier.
4.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 maart 2018, opgenomen op pagina 18-19 (met bijlagen) van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant3] .
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 19 maart 2018, opgenomen op pagina 26-32 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] .
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 14 mei 2018, opgenomen op pagina 33-44 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de aanvullende verklaring van verdachte [verdachte] .
7.Proces-verbaal onderzoek vuurwapen/munitie, d.d. 2 mei 2018, opgenomen op pagina 41-43 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de relatering van [verbalisant4] Brigadier van de politie Eenheid Noord-Nederland, werkzaam als forensisch technisch rechercheur bij de specialistische ondersteuning, afdeling WME, Team Forensisiche Opspring.