ECLI:NL:GHARL:2021:8613

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
21-000992-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door samenweefsel van verdichtsels en valse hoedanigheid met veroordeling tot gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van oplichting, waarbij hij zich voordeed als een bonafide zakenpartner van de benadeelde partij, met wie hij een relatie had. De verdachte heeft de benadeelde partij, die in de bijstand zat, overtuigd om haar pinpas en pincode aan hem af te staan, onder het voorwendsel dat hij haar zou helpen met het opzetten van een webwinkel. Gedurende de periode van 1 december 2017 tot en met 22 maart 2018 heeft de verdachte verschillende goederen op afbetaling laten aanschaffen door de benadeelde partij, die hij vervolgens voor eigen gewin heeft gebruikt. Het hof oordeelde dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels en het aannemen van een valse hoedanigheid een onjuiste voorstelling van zaken heeft gecreëerd, waardoor de benadeelde partij is bewogen tot de afgifte van goederen en geld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 7.399,05 integraal toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000992-20
Uitspraak d.d.: 6 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 februari 2020 met parketnummer 18-115428-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vrijspraak van het primair tenlastegelegde (oplichting);
  • bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde (verduistering);
  • veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
  • integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.P.T. Peters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 20 februari 2020 vrijgesproken van de primair tenlastegelegde oplichting en hem ter zake van de subsidiair tenlastegelegde verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 6.799,05, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 22 maart 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld,
te weten één of meerdere
- telefoons en/of (bijbehorende) abonnementen, en/of
- televisies, en/of
- een E-bike, en/of
- een pinpas met bijbehorende pincode, althans de afgeschreven en/of opgenomen geldbedragen van de rekening van voornoemde [benadeelde partij]
door
- zich voor te doen als een bonafide zakenpartner om samen met [benadeelde partij] een onderneming te starten, en/of
- voor heeft gesteld om voornoemde goederen op afbetaling aan te schaffen/te bestellen, en/of de privé financiën van voornoemde [benadeelde partij] over te nemen om de onderneming van liquide middelen te voorzien, en/of
- vervolgens voornoemde goederen in ontvangst te nemen en/of te verkopen zonder de opbrengst in de betreffende onderneming te investeren;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2017 tot en met 22 maart 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk één of meerdere
- telefoons en/of de bijbehorende abonnementen, en/of
- televisies, en/of
- een E-bike, althans de opbrengsten van voornoemde goederen
- een pinpas met bijbehorende pincode, althans de opgenomen geldbedragen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten als houder van de goederen/geldbedragen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Standpunt raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, aanvoerende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van oplichting.
Stanpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft eveneens gerekwireerd tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde, aanvoerende dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van oplichtingsmiddelen.
Beoordeling
Het hof oordeelt anders. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder nog als volgt.
Voor een veroordeling voor oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, zoals die zijn genoemd in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De ander moet door deze oplichtingsmiddelen worden bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel is bewogen tot zulke handelingen, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden kunnen enerzijds behoren de mate waarin het slachtoffer, op grond van de normale voorzichtigheid in het maatschappelijke verkeer, de onjuiste voorstelling van zaken moest herkennen en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang bezien.
Feitenvaststelling
Op grond van de stukken in het dossier en de verklaringen van verdachte en aangeefster bij de politie en ter terechtzitting van het hof gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft aangeefster leren kennen via een bdsm-website, een website waar mensen die interesse hebben in bdsm onderling contact met elkaar kunnen maken. Aangeefster omschrijft bdsm als een vorm van sm. In november 2017 ontving aangeefster, die haar onderdanige gevoelens op de site kenbaar had gemaakt, via deze site een bericht van verdachte. Aangeefster en verdachte, die kenbaar had gemaakt dat hij dominante gevoelens had, raakten in gesprek met elkaar. Aangeefster ging ervan uit dat verdachte (vanwege zijn nickname op de bdsm-site waarin ‘88’ was vermeld) was geboren in 1988. Zij wilde vanwege zijn jonge leeftijd niet ingaan op de uitnodiging van verdachte. Verdachte heeft haar toen verteld dat hij 39 jaar oud was. Ook gaf hij aan dat hij salesmanager was. Aangeefster vertelde aan verdachte dat zij in de bijstand zat, maar dat zij in het verleden (samen met haar ex-man) eigen bedrijven heeft gehad. Verdachte heeft toen gevraagd of zij niet opnieuw een webwinkel wilde hebben. Hij heeft vervolgens voorgesteld om haar hierbij te helpen.
Vanaf eind november 2017 hadden aangeefster en verdachte ook fysieke ontmoetingen met elkaar en kregen ze een relatie. Ze deelden hun sm-passie met elkaar (waarbij verdachte aangeefster in haar hoedanigheid van onderdanige ook opdrachten gaf in hun dagelijkse leven), maar voerden onderling ook gesprekken over hun werkzaamheden.
Begin december 2017 vertelde verdachte dat hij aangeefster uit de bijstand wilde halen en dat hij bezig was om een webshop in kinder-, dames-, erotische kleding en feestartikelen op te zetten en dat zij die webshop wel samen konden beginnen. Aangeefster is hierin meegegaan. Zij heeft zich op advies van verdachte laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel.
Verdachte heeft aangeefster meegedeeld dat zij haar pinpas aan hem moest afstaan, omdat hij voor haar geld zou zorgen. Hij zou haar financiële zaken regelen en geld storten voor dagelijkse aangelegenheden zoals de boodschappen.
Aangeefster heeft al vrij snel na de kennismaking met verdachte haar pinpas afgegeven en de pincode naar verdachte ge-sms’t: ‘
Bij deze geef ik U Mr [verdachte] toestemming om geld van mijn rekening te pinnen.
De pincode is [nummer] .
Verdachte heeft nadien (in Nederland) meermalen (grote) geldbedragen van haar bankrekening gepind en deze (deels) ten gunste van zichzelf gebruikt, terwijl aangeefster enkel toestemming had gegeven om het geld te gebruiken voor haar rekeningen en de aanschaf van kleding ten behoeve van de webshop.
Verdachte bepaalde welke rekeningen aangeefster wel of niet mocht betalen. Hij vertelde daarbij dat dit beter was voor haar financiële situatie en dat zij er beter uit zou komen. Aangeefster is daarin meegegaan, hoewel zij af en toe op haar tenen liep om financieel toch rond te kunnen komen.
Rond december 2017 moest aangeefster, als investering voor de webshop, verschillende producten bestellen die verdachte weer kon doorverkopen. Aangeefster heeft in de periode van december 2017 tot en met februari 2018 18 telefoons (al dan niet met abonnement), 3 tv’s en een E-bike op afbetaling gekocht, via een lening of door middel van Afterpay. Verdachte zou deze goederen dan verkopen en met de opbrengst kon een bedrag voor de webshop worden opgespaard, zo vertelde verdachte aan aangeefster. Volgens verdachte zou het allemaal goedkomen.
Aangeefster mocht van verdachte geen huur betalen om zodoende geld over te houden om nieuwe producten voor de webshop te kunnen kopen.
Toen aangeefster op een bepaald moment geen telefoons meer via webshops kon bestellen, liet verdachte haar weten dat, als zij op een bepaalde datum geen spullen zou hebben, hij haar zou ophalen en zou uitlenen aan 4 meesters om een goede slavin te worden.
Verdachte heeft alle aangekochte producten bij aangeefster opgehaald of laten ophalen. Hoewel aangeefster wel geld kreeg van verdachte voor dagelijkse aangelegenheden zoals de boodschappen, heeft zij geen geld van verdachte ontvangen van de verkoop van de genoemde producten of het gepinde geld. Evenmin is door verdachte geld uitgegeven aan de op te zetten webshop. Dat zij nooit ten behoeve van de webshop aangekochte kleding heeft gezien vindt steun in de verklaring die verdachte hierover bij de politie heeft afgelegd, te weten dat hij nimmer kleding ten behoeve van de webshop heeft aangeschaft.
Aangeefster heeft verklaard dat de bdsm-verhouding die tussen haar en verdachte bestond zich ook wel uitstrekte tot de dagelijkse bezigheden. De hof begrijpt dit aldus dat aangeefster ook van tijd tot tijd in het dagelijks leven onderdanig was aan verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij moreel gezien verkeerd bezig was en misbruik heeft gemaakt van de situatie waarin aangeefster zich bevond. Volgens eigen zeggen kon hij zo gemakkelijk aan ‘poen’ komen. Verdachte heeft het (in Nederland) gepinde geld grotendeels voor zichzelf gebruikt, omdat hij zichzelf destijds belangrijker vond dan aangeefster.
Betrouwbaarheid verklaring getuige [benadeelde partij]
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat de verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar is. Hiertoe is aangevoerd dat aangeefster ten tijde van de relatie een labiele vrouw was, die reeds vóór de relatie tussen haar en verdachte op grote schaal goederen bestelde waarvan zij wist dat zij die niet kon betalen, en dat verdachte geen uitdrukkelijke opdracht heeft gegeven om de goederen aan te schaffen nu dit in gezamenlijk overleg is gegaan. Voorts heeft aangeefster altijd inzicht gehad in haar bankafschriften en had zij direct kunnen ingrijpen.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de door aangeefster afgelegde verklaringen grotendeels eensluidend zijn. Voorts doet de enkele omstandigheid dat zij een labiele persoon zou zijn die reeds voor haar relatie met verdachte goederen bestelde, niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring voor zover deze betrekking heeft op verdachte. Daarnaast wordt haar verklaring op vele punten juist bevestigd door de verklaring van verdachte. Voor wat betreft het inzicht in de bankafschriften en het niet tijdig ingrijpen merkt het hof op dat aangeefster juist afging op de verklaring van verdachte, inhoudende dat het geld in de webwinkel werd gestoken. Het hof verwerpt het verweer.
Overige verweren
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij altijd toestemming heeft gevraagd voordat hij geldbedragen pinde van de rekening van aangeefster, dat hij nooit geld heeft gepind zonder medeweten van aangeefster en dat hij geld mocht pinnen voor alles wat hij maar zou willen. Het hof acht deze verklaring, gelet op hetgeen hierboven bij de feitenvaststelling is beschreven, voor wat betreft het laatste aspect ongeloofwaardig en voor het overige irrelevant. Waar het in het kader van het strafrechtelijk verwijt – oplichting – en de bewezenverklaring daarvan immers op aankomt is het feit dat die ‘toestemming’ en dat ‘medeweten’ van aangeefster door de verdachte zijn teweeggebracht door – kortweg – een valse voorstelling van zaken c.q. de inzet van oplichtingsmiddelen jegens aangeefster.
Voorts is door en namens verdachte ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij nooit een E-bike in bezit heeft gehad. Dit verweer vindt zijn weerlegging in de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd. Die verklaring houdt immers in dat een vriend van verdachte die [naam1] heet, de E-bike bij aangeefster heeft opgehaald, dat verdachte de fiets bij een tankstation van hem heeft overgenomen en dat verdachte vijftig euro aan [naam1] heeft gegeven voor tijd- en reiskosten. Ook aangeefster heeft verklaard dat de fiets is opgehaald door een vriend van verdachte die zich voorstelde als [naam1] .
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat verdachte door een samenweefsel van verdichtsels en het aannemen van een valse hoedanigheid bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, waardoor zij is bewogen tot de afgifte van de in de bewezenverklaring genoemde goederen. Verdachte heeft zich immers bij aangeefster voorgedaan als een bonafide zakenpartner die haar zou helpen om uit de bijstand te komen en samen met haar een webwinkel zou opzetten. Verdachte heeft daarbij aan aangeefster verteld dat zij aan geld voor de op te starten webwinkel zou kunnen komen door de verkoop van goederen. Aangeefster moest de goederen dan op afbetaling aanschaffen en aan verdachte afstaan. Verdachte zou deze goederen verkopen en de opbrengst zou naar de webwinkel gaan. Verdachte heeft daarnaast aan aangeefster gezegd dat zij haar pinpas en pincode aan hem moest afstaan en dat hij voor haar geld zou zorgen. Zonder toestemming van aangeefster heeft verdachte vervolgens verschillende keren met die pinpas geld van de rekening van aangeefster opgenomen, dat, afgezien het geld voor de dagelijkse aangelegenheden, niet ten goede kwam van aangeefster of de webwinkel. Dat geldt tevens voor de door aangeefster gekochte goederen die zij aan verdachte afstond.
Voorts kan uit de hiervoor opgenomen verklaring van verdachte volgen dat het opzet van verdachte was gericht op de wederrechtelijke bevoordeling van zichzelf.
Het hof acht aldus de primair tenlastegelegde oplichting wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van 1 december 2017 tot en met 22 maart 2018 in Nederland,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
[benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed,
te weten één of meerdere
- telefoons en (bijbehorende) abonnementen, en
- televisies, en
- een E-bike, en
- een pinpas met bijbehorende pincode,
door
- zich voor te doen als een bonafide zakenpartner om samen met [benadeelde partij] een onderneming te starten, en
- voor heeft gesteld om voornoemde goederen aan te schaffen/te bestellen, en de privé financiën van voornoemde [benadeelde partij] over te nemen om de onderneming van liquide middelen te voorzien, en/of
- vervolgens voornoemde goederen in ontvangst te nemen en te verkopen zonder de opbrengst in de betreffende onderneming te investeren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van aangeefster [benadeelde partij] . Hij heeft zich tegenover aangeefster voorgedaan als een bonafide zakenpartner die haar uit de bijstand zou halen en samen met haar een webwinkel zou opstarten. Om de webwinkel te financieren stelde hij voor dat [benadeelde partij] goederen op afbetaling of op rekening zou bestellen en dat hij deze zou verkopen. De opbrengst uit de verkoop van deze goederen zou in de webwinkel worden gestoken. De opbrengst van deze goederen is echter niet ten gunste gekomen van de webwinkel en de webwinkel is nooit functioneel geworden. Daarnaast heeft verdachte het beheer van de privéfinanciën van aangeefster overgenomen. Verdachte heeft geld van de rekening van aangeefster gepind en dit geld heeft verdachte grotendeels aan zichzelf gespendeerd.
Aangeefster had aanvankelijk een goed vertrouwen in verdachte, maar dit vertrouwen is ernstig geschonden. Aangeefster, die in de bijstand zat en derhalve niet beschikte over veel financiële armslag, is door zijn toedoen in financiële problemen geraakt. Alle schulden die door toedoen van verdachte zijn ontstaan, kwamen immers te rusten op de schouders van aangeefster. Verdachte, die zelf torenhoge schulden had, heeft verklaard dat hij misbruik heeft gemaakt van de situatie van aangeefster en zo gemakkelijk aan geld kon komen. Het leek hem destijds slechts te doen te zijn geweest om zonder al te veel moeite op grotere voet te kunnen leven. Het handelen van verdachte heeft ertoe geleid dat aangeefster uiteindelijk in de schuldsanering terecht is gekomen, terwijl een huisuitzetting ternauwernood kon worden voorkomen. Het hof neemt het verdachte kwalijk dat hij aangeefster, terwijl hij ervan op de hoogte was dat zij het niet breed had, heeft misbruikt om zijn eigen financiële situatie te verbeteren.
Niet alleen heeft verdachte [benadeelde partij] financiële schade toegebracht, maar ook heeft hij het in hem gestelde vertrouwen op grove wijze misbruikt en heeft hij haar psychische schade toegebracht, zoals blijkt uit de onderbouwing van haar vordering als benadeelde partij.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep herhaaldelijk spijt betuigd over zijn handelen, maar naar het oordeel van het hof kwamen deze uitingen niet bijzonder doorleefd over. Verdachte stelde enerzijds aangeefster weliswaar financieel te willen tegemoetkomen, maar hij bleef anderzijds boos en verontwaardigd over de omstandigheid dat de situatie heeft geleid tot deze strafzaak. De ter terechtzitting gedane geste van verdachte dat hij een gedeelte van de kosten wel zou willen betalen, toont aan dat verdachte ook nu nog onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Het hof heeft voor wat betreft de persoon van verdachte gelet op het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 juli 2021. Daaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zij het langer geleden. De op het uittreksel vermelde veroordeling van verdachte van 5 oktober 2017 door dit hof wegens soortgelijke delicten tot een langdurige, deels onvoorwaardelijke, gevangenisstraf was ten tijde van de onderhavige feiten weliswaar niet onherroepelijk, maar verdachte heeft hierover op de terechtzitting van het hof verklaard dat tegen dit arrest slechts beroep in cassatie is ingesteld om tijd te winnen en dat geen middelen zijn ingediend. Verdachte heeft desgevraagd beaamd dat dit arrest voor hem had te gelden als een ‘wake-up-call’. Voorts heeft het hof acht geslagen op de landelijk gehanteerde oriëntatiepunten ter zake van fraude. Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting van het hof aan de orde zijn gekomen.
Gelet op de ernst en de aard van het feit en de hoogte van het benadelingsbedrag kan niet worden volstaan met een andere dan een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf.
Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Deze proeftijd dient verdachte ervan te weerhouden zich schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.399,05, (bestaande uit € 6.799,05 materieel en € 600,- immaterieel), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.799,05 (bestaande uit de materiële schade). De benadeelde partij is voor het immateriële deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Van de zijde van verdachte is aangevoerd dat de immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat het causale verband tussen het tenlastegelegde en de schade niet kan worden vastgesteld. De materiële schade is volgens de verdediging toewijsbaar tot een bedrag van € 2.475,-.
Het hof overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is voorzien van een onderbouwing. Op grond van die onderbouwing acht het hof de materiële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 6.799,05, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof volgt de verdediging niet in de stelling dat de betalingen die online zijn gedaan niet zijn terug te voeren op verdachte, omdat de benadeelde partij heeft verklaard dat zij de producten zelf heeft besteld. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt dat de benadeelde partij op instigatie en door manipulatie van verdachte producten heeft gekocht en deze producten heeft afgestaan aan verdachte.
In tegenstelling tot de verdediging acht het hof het causale verband tussen het bewezenverklaarde en de immateriële schade wel aanwezig. De benadeelde partij heeft genoegzaam onderbouwd dat het handelen van verdachte heeft geleid tot geestelijk letsel. Het hof begroot de immateriële schade op de gevorderde € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partijen, de eigen kosten te dragen van het geding en te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair tot het bedrag van
€ 7.399,05 (zevenduizend driehonderdnegenennegentig euro en vijf cent) bestaande uit € 6.799,05 (zesduizend zevenhonderdnegenennegentig euro en vijf cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair een bedrag te betalen van € 7.399,05 (zevenduizend driehonderdnegenennegentig euro en vijf cent) bestaande uit € 6.799,05 (zesduizend zevenhonderdnegenennegentig euro en vijf cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 71 (eenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 maart 2018.
Aldus gewezen door
mr. A. Meester, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 6 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.