ECLI:NL:GHARL:2021:8612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
21-003122-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met bijzondere voorwaarden en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel en andere personen, met een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met bijzondere voorwaarden. De feiten vonden plaats op 27 januari 2019, tijdens een verjaardagsfeest, waarbij de verdachte onder invloed van alcohol betrokken raakte bij een vechtpartij met meerdere slachtoffers, waaronder zijn levensgezel en een politieagente. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die €800,00 schadevergoeding vorderde. De verdachte heeft na de feiten hulp gezocht voor zijn alcoholgebruik en heeft aangegeven dat hij zijn leven weer op orde heeft. Het hof heeft besloten tot een voorwaardelijke straf om de verdachte te stimuleren om zich aan de voorwaarden te houden en verdere strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003122-19
Uitspraak d.d.: 6 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 juni 2019 met parketnummer 18-022169-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis,
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde,
  • veroordeling tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.G. ten Have, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte op 6 juni 2019 ter zake van mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel (feit 1), mishandeling (feit 2) en mishandeling van een politieagente (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring (feit 3), andere kwalificatie (feit 2) en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , zijn levensgezel, [naam1] , heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, op het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of een glazen kandelaar op het hoofd (kapot) te slaan en/of bij de keel/hals vast te pakken;
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , [naam2] heeft mishandeld door die [naam2] tegen een deur te gooien/werpen en/of bij de keel/hals vast te pakken en/of dicht te drukken en/of dicht te knijpen en/of meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of [naam3] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of meermalen, althans eenmaal, aan het haar te trekken en/of een kopstoot te geven en/of [naam4] heeft mishandeld door tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
3.
hij op of omstreeks 27 januari 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] ,
een ambtenaar, [benadeelde partij] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, bij de keel/hals vast te pakken en/of de keel/hals dicht te knijpen en/of dicht te drukken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 januari 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , zijn levensgezel, [naam1] , heeft mishandeld door meermalen op het hoofd te slaan en te stompen en een glazen kandelaar op het hoofd (kapot) te slaan en bij de keel/hals vast te pakken;
2.
hij op 27 januari 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , [naam2] heeft mishandeld door die [naam2] tegen een deur te gooien en bij de keel/hals vast te pakken en dicht te drukken/dicht te knijpen en meermalen tegen het hoofd en (elders) tegen het lichaam te slaan en te stompen
en
[naam3] heeft mishandeld door meermalen tegen het hoofd te slaan en te stompen en meermalen aan het haar te trekken en een kopstoot te geven
en
[naam4] heeft mishandeld door tegen het hoofd te slaan en te stompen en tegen het lichaam te schoppen/trappen;
3.
hij op 27 januari 2019, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , een ambtenaar, [benadeelde partij] , gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door haar bij de keel/hals vast te pakken en de keel/hals dicht te knijpen/dicht te drukken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 27 januari 2019 schuldig gemaakt aan mishandeling van een vijftal personen. In de woning van verdachte werd een verjaardag gevierd. Op enig moment is bij verdachte irritatie ontstaan over rommel op het aanrecht. Deze irritatie is uitgemond in een vechtpartij tussen verdachte, zijn echtgenote, een schoonzus en twee vriendinnen. Verdachte verkeerde op dat moment zwaar onder invloed van alcohol. Hij was buiten zichzelf van woede en bleef maar doorgaan met het ernstig mishandelen van de vier aanwezige vrouwen, ook toen een van de vriendinnen door verdachte knock-out was geslagen. De gealarmeerde politie heeft verdachte met de nodige moeite aangehouden. Bij deze aanhouding heeft verdachte een van de agenten zodanig bij de keel gegrepen en daarin geknepen dat deze verbalisante vreesde voor haar leven. Verbalisanten beschreven het gedrag van verdachte tijdens de aanhouding als buitenzinnig en woest. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niets van het incident kan herinneren, behalve dat hij op enig moment zijn 8-jarige zoontje zag huilen.
Door zijn optreden heeft verdachte niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn echtgenote, maar ook van hun zoontje, die ten tijde van het incident boven aan de trap stond en het incident (deels) heeft gezien.
Ook heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. De ervaring leert dat slachtoffers van een delict als het onderhavige (langdurig) psychische nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De psychische gevolgen die nog immer voortduren voor aangeefster [benadeelde partij] zijn tot uitdrukking gebracht in de door haar gegeven toelichting op haar vordering als benadeelde partij.
De feiten rechtvaardigen in beginsel oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De door de politierechter opgelegde straf (12 maanden gevangenisstraf waarvan 9 maanden voorwaardelijk) is in dat licht bezien alleszins begrijpelijk.
Desondanks komt het hof tot een andere strafoplegging.
De gebeurtenissen hebben zich immers afgespeeld tegen de achtergrond van een getraumatiseerde, aan PTSS lijdende, verdachte die zich op dat moment bevond in de overgangsfase van een werkzaam leven binnen defensie naar een leven in de burgermaatschappij. Door een combinatie van een opeenstapeling van problemen en emoties en het overmatig gebruik van alcohol is bij verdachte op 27 januari 2019 de bom gebarsten, met alle nare en ingrijpende gevolgen van dien. Verdachte had al eerder een hulpvraag gehad, hetgeen heeft geleid tot een EMDR-behandeling. Omdat die behandeling deels onder de paraplu van defensie werd gefinancierd, kwam daar na vier of vijf behandelingen een einde aan. Enerzijds omdat verdachte bij defensie weg ging, en anderzijds omdat hij ‘uitbehandeld’ was. Ten aanzien van zijn alcoholgebruik heeft verdachte erkend dat het tot aan 27 januari 2019 wel gebeurde dat hij, zoals zijn echtgenote heeft verklaard, met name in de weekenden en op feestjes begon met bier drinken, waarna hij veel en zoveel mogelijk dronk en geen maat wist te houden.
Verdachte heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij na de feiten op 27 januari 2019 alle aangeboden hulp heeft geaccepteerd en (EMDR-)behandelingen heeft gevolgd, waardoor zijn trauma’s voor hem in het dagelijkse leven hanteerbaar zijn geworden. Zijn behandeling bij Traumacentrum Beilen zit in de afrondende fase en aansluitend zal hij onder de hoede van Lentis worden genomen. Hij heeft verklaard dat hij en zijn gezin hun leven weer op orde hebben en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de behaalde resultaten teniet zal doen.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 juli 2021 volgt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
De reclassering heeft op 18 april 2019 omtrent verdachte gerapporteerd. Tegenover de reclassering heeft verdachte verklaard dat hij van de gebeurtenissen op 27 januari 2019 zo is geschrokken, dat hij daarna geen druppel alcoholhoudende drank meer heeft gedronken. De reclassering schatte de kans op recidive laag in. Ten tijde van het opmaken van het reclasseringsrapport was verdachte aangemeld bij Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN). Het traject met VNN is echter niet doorgezet, omdat verdachte is overgestapt naar het Traumacentrum in Beilen.
Ter zitting van de rechtbank, maar ook in hoger beroep, heeft verdachte verklaard dat hij inmiddels af en toe wel weer alcohol drinkt, maar dat hij in staat is om maat te houden en het gebruik te beperken tot 3 á 4 glazen. Enige vorm van behandeling of begeleiding heeft verdachte daar naar eigen zeggen niet bij gehad. Hoewel verdachte heeft verklaard thans maat te kunnen houden, acht het hof deze factor – mede in het licht van de gebeurtenissen op 27 januari 2019 – toch zorgelijk. De bewezen verklaarde feiten zijn immers begaan onder invloed van alcohol. Het hof acht het daarom aangewezen dat alsnog wordt onderzocht of het gebruik van alcohol voor verdachte nog enig risico in zich bergt. Het is immers algemeen bekend dat het niet iedereen is gegeven om zomaar en geheel op eigen kracht een gewoonte van alcoholgebruik blijvend te kunnen wijzigen. Het hof zal daarom de na te melden bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen en de reclassering opdragen hieromtrent de vinger aan de pols te houden.
Het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, een passende en geboden bestraffing. De proeftijd zal dienen als een stok achter de deur, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Hoewel aannemelijk is dat verdachte flinke vooruitgang heeft geboekt acht het hof, gelet op het voorgaande, reclasseringstoezicht geboden. Als bijzondere voorwaarde zal daarom naast een meldplicht aan verdachte de verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar de eventuele noodzaak van een behandeling gericht op het gebruik van alcohol, alsmede de verplichting om, wanneer die noodzaak wordt vastgesteld, aan een dergelijke behandeling deel te nemen, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Daarnaast zal, gezien de ernst van de feiten, ook een taakstraf voor de maximale duur worden opgelegd. Met oplegging van een taakstraf van kortere duur, zoals door de raadsman bepleit, zou onvoldoende recht worden gedaan aan de voormelde aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten.
In de procedure in hoger beroep is sprake van vertraging in de vervolging. Het betreft een geringe overschrijding omdat de als redelijk geachte termijn van 2 jaren met ongeveer 3 maanden is overschreden. Gelet daarop en in aanmerking nemende dat de totale duur van het strafproces ongeveer 3 jaren en 8 maanden in beslag heeft genomen, zal het hof hieraan geen gevolgen verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is van de zijde van de verdediging niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partijen, de eigen kosten te dragen van het geding en te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsman bepleit, van oplegging van deze maatregel af te zien.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich na oproep meldt bij de reclassering van de Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) te Groningen en zich hierna blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houdt aan de voorschriften en aanwijzingen door de reclassering te geven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zal meewerken aan een onderzoek door een door de reclassering aan te wijzen instelling naar de eventuele noodzaak van een behandeling gericht op het gebruik van alcohol, en legt – wanneer die noodzaak wordt vastgesteld – aan verdachte de verplichting op aan die behandeling door een door de reclassering vast te stellen instelling deel te nemen, zulks zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 800,00 (achthonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 januari 2019.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 6 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.