ECLI:NL:GHARL:2021:8572

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
200.277.879/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingskader voor gezamenlijk gezag bij ouders in een echtscheidingssituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een moeder om gezamenlijk gezag over haar minderjarige kind. De moeder, die in een turbulente en instabiele situatie verkeert, heeft verzocht om samen met de vader belast te worden met het ouderlijk gezag. Het hof heeft in zijn beoordeling het toetsingskader van artikel 1:253c BW gehanteerd, in plaats van het zwaardere criterium van artikel 1:253b BW, dat eerder door de rechtbank was toegepast. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten, en het hof volgt dit advies. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de ouders zijn voortaan gezamenlijk belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.879/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 157497)
beschikking van 7 september 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende op een bij het hof bekend geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Arnold te Leek,
en
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. F.B. Flooren te Groningen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 8 december 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief namens de raad van 29 januari 2021 met bijlage(n);
- een brief namens de raad van 2 februari 2021 met bijlage(n):
- een journaalbericht namens de moeder van 11 februari 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 17 februari 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 2 augustus 2021 met bijlage(n).
1.3
Op 12 augustus 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de vader was mr. Flooren aanwezig en namens de raad is [naam1] verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
8 december 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de vraag of inwilliging van het verzoek van de moeder om haar met de vader te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] wenselijk is.
2.3
De raad adviseert om de ouders gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Bij dit advies heeft de raad tot uitgangspunt genomen dat de ouders gezamenlijk met het gezag dienen te worden belast, tenzij gezamenlijk gezag tot gevolg heeft dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou kunnen raken tussen haar ouders of anderszins niet in haar belang is.
Uit het onderzoek blijken volgens de raad geen dusdanige zorgen die aan het gezamenlijk gezag in de weg staan. De moeder werkt mee, belemmert de vader niet bij het nemen van beslissingen, is positief over de vader als opvoeder en heeft aan haar eigen ontwikkeling gewerkt. Gelet hierop zijn er geen aanwijzingen dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken als de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Daarbij is het belangrijk dat [de minderjarige] , bij gezamenlijk gezag, het signaal krijgt dat haar beide ouders de belangrijke beslissingen over haar nemen. Nu wordt de moeder hier door de vader nog te weinig bij betrokken. Het toewijzen van het verzoek van de moeder zal wellicht emoties oproepen bij de vader en onrust bij hem geven, maar dat is onvoldoende reden om het verzoek af te wijzen. De meeste bezwaren die de vader aanvoert, bijvoorbeeld de turbulente levensstijl van de moeder, spelen een rol bij de vraag of er contact kan zijn tussen de moeder en [de minderjarige] ; niet bij de vraag of er gezamenlijk gezag moet zijn of niet.
2.4
De rechtbank heeft de vraag naar het gezag beoordeeld op basis van artikel 1:253b lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naar het oordeel van het hof geldt bij de beoordeling van het verzoek van de moeder, die minderjarig was toen [de minderjarige] is geboren, het criterium genoemd in artikel 1:253c BW. Uitgangspunt van de wetgever is gezamenlijk gezag. Het valt niet in te zien waarom voor een moeder die voor het eerst gezamenlijk gezag vraagt samen met de vader een zwaarder criterium heeft te gelden dan in de spiegelbeeldige situatie. Immers, voor een vader die bij de geboorte van het kind mede met gezag belast wil worden, geldt het toetsingskader van artikel 1:253c lid 2 BW. Het hof beoordeelt het verzoek van de moeder dan ook binnen het in dat artikel gegeven kader.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.5
Vast staat dat de moeder een turbulent en bij tijden instabiel leven leidt. Dit werd tijdens de zitting bevestigd toen bleek dat de relatie met haar laatste partner is verbroken en hun kinderen tijdelijk uit huis zijn geplaatst. De moeder verblijft nu bij haar ouders. Dit alles vraagt extra inspanning van de vader, onder andere op het gebied van flexibiliteit, maar ook in de communicatie. Toch is het vanaf het begin dat de ouders uit elkaar zijn hen gelukt om afspraken te maken in het belang van [de minderjarige] . Ook nu, in de veranderde situatie, hebben de ouders nieuwe afspraken over de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] gemaakt zodat deze voortgezet kan worden. Gelet op deze situatie zijn er geen aanwijzingen dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders wanneer zij gezamenlijk gezag uitoefenen.
2.6
De bezwaren van de vader richten zich met name op het instabiele leven dat de moeder leidt en de weerslag die dat op [de minderjarige] zou hebben. Het hof acht deze bezwaren, kijkend naar het criterium in artikel 1:253c lid 2 BW, niet van doorslaggevend belang bij de vraag of de moeder mede met het gezag moet worden belast. [de minderjarige] woont niet bij de moeder, maar bij de vader en ze heeft regelmatig omgang met de moeder. De ouders vervullen verschillende rollen, maar zijn even belangrijk in het leven van [de minderjarige] . Daarbij past naar het oordeel van het hof ook dat er balans is in de positie van de ouders en dat zij in gezamenlijkheid belangrijke beslissingen over [de minderjarige] nemen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
5 februari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader en de moeder voortaan gezamenlijk met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast zullen zijn;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J. Voerman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 7 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.