ECLI:NL:GHARL:2021:8551

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
200.292.018
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na een echtscheiding. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend tot wijziging van de zorgregeling voor zijn minderjarige kinderen. De rechtbank had de vader echter niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De vader ging hiertegen in hoger beroep, met drie grieven die betrekking hadden op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

Het hof heeft vastgesteld dat er ontwikkelingen zijn geweest in de hulpverlening sinds 2019 en dat de kinderen ouder zijn geworden. Het hof oordeelde dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarige kinderen, maar wees het verzoek af. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld die de vader nu wilde wijzigen, maar het hof vond geen nieuwe feiten of omstandigheden die een wijziging rechtvaardigden. De moeder voerde verweer en stelde dat de huidige regeling zorgt voor rust en harmonie.

Het hof concludeerde dat de zorgregeling zoals die al geruime tijd wordt uitgevoerd, moet worden voortgezet. De vader had geen concrete voorvallen aangedragen die zouden wijzen op een onveilige situatie voor de kinderen. Het hof benadrukte het belang van neutrale hulpverleners voor de kinderen en de noodzaak van samenwerking tussen de ouders. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.018
(zaaknummer rechtbank Gelderland 378504)
beschikking van 9 september 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.I. Tonk te De Bilt,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. van Haaften te Ermelo.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de Gl.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, Zittingsplaats Zutphen, van 31 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 maart 2021;
- een journaalbericht van 16 april 2021 van mr. Tonk;
- het verweerschrift van de moeder met producties;
- de brief van de GI van 1 juli 2021 met vier bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Boer van 14 juli 2012.
2.2
De hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 17 juni 2021 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
De hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige2] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 juli 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. A.W. Boer (via een digitale Skype-beeldverbinding) als waarnemer voor zijn advocaat mr. Tonk;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam1] , namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad);
- [naam2] en [naam3] , beiden jeugdbeschermers, namens de GI.
Raadsheer mr. M.H.F. van Vugt nam via een digitale Skype-beeldverbinding deel aan de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is in 2017 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van de navolgende kinderen:
- [kind1] ( [kind1] ), geboren te [woonplaats1] [in] 1998;
- [kind2] ( [kind2] ), geboren te [woonplaats1] [in] 2000;
- [kind3] ( [kind3] ), geboren te [woonplaats1] [in] 2001;
- [kind4] ( [kind4] ), geboren te [woonplaats1] [in] 2003;
- [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren te [woonplaats1] [in] 2006;
- [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren te [woonplaats1] [in] 2008;
- [de minderjarige3] ( [de minderjarige3] ), geboren te [woonplaats1] [in] 2011 en
- [de minderjarige4] ( [de minderjarige4] ), geboren te [woonplaats1] [in] 2014.
Over de thans nog minderjarige kinderen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] (hierna samen ook “de kinderen” genoemd) oefenen de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uit.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 april 2016 zijn de toen minderjarige kinderen onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.4
Bij de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank Gelderland van 5 april 2017 is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld. Bij beschikking van 18 januari 2019 heeft de rechtbank deze verdeling op verzoek van de GI gewijzigd als volgt:
- [de minderjarige4] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] verblijven eens per veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag tot maandagochtend na school bij de moeder;
- [de minderjarige4] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] verblijven het andere weekend van vrijdagmiddag uit
school tot zaterdag 17:00 uur bij de moeder;
  • de vakanties en feestdagen worden bij helfte gedeeld;
  • [kind3] , [kind4] en [de minderjarige1] mogen zelf, in overleg met beide ouders, invulling
geven aan de momenten dat zij bij moeder zullen verblijven.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag, in die zin dat hij alleen met het gezag over de minderjarige kinderen belast zal zijn, heeft de rechtbank in de bestreden beschikking aangehouden in afwachting van een onderzoek door het NIFP (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) en de uitkomsten daarvan.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking. De grieven hebben betrekking op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking betreffende de niet-ontvankelijkheid van zijn verzoek tot de wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te vernietigen en opnieuw beschikkende:
1. te bepalen dat er tussen [de minderjarige4] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] en de moeder een begeleide contactregeling zal gelden, inhoudende een contactmoment éénmaal in de veertien dagen;
2. te bepalen dat [de minderjarige1] gezien zijn leeftijd zelf invulling kan geven aan eventueel contact met de moeder;
kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De GI voert eveneens verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de vader kan worden ontvangen in zijn verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] . Er zijn ontwikkelingen geweest wat betreft de hulpverlening sedert begin 2019. Ook zijn de kinderen ouder geworden, en er zijn inmiddels kinderen uitwonend. Het hof zal dan ook het verzoek van de vader met betrekking tot [de minderjarige4] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] inhoudelijk beoordelen.
5.3
Ook in zijn verzoek betreffende de zorgregeling voor [de minderjarige1] is de vader ontvankelijk maar dat verzoek zal worden afgewezen, omdat de vader geen belang heeft bij een beoordeling van dat verzoek. De regeling die de vader voor [de minderjarige1] heeft verzocht komt immers overeen met de regeling die door de kinderrechter reeds is vastgesteld bij voormelde beschikking van 18 januari 2019.
5.4
De zorgregeling waarvan de vader wijziging verzoekt, is door de rechtbank in haar beschikking van 18 januari 2019 vastgesteld ondanks de bezwaren daartegen van de vader. Destijds had de moeder een VideoHomeTraining-traject positief afgesloten en was uit psychologisch onderzoek gebleken dat er geen grond is voor een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder. De moeder was de samenwerking met de gezinsvoogden en de hulpverleningsinstantie [naam4] aangegaan. Het hof constateert dat de bezwaren van de vader tegen contact tussen de moeder en de kinderen sedertdien niet zijn verminderd of veranderd.
5.5
De vader voert aan dat normalisering van de verstandhouding tussen de ouders niet tot stand is gekomen. [kind3] , [kind4] en [de minderjarige1] hebben het contact met de moeder met behulp van therapie al lange tijd verbroken.
De vader betwist de inhoud van de verslagen van de hulpverlening. De moeder gedraagt zich in het bijzijn van hulpverleners anders tegenover de kinderen dan wanneer zij alleen is met de kinderen. De oudere kinderen geven aan dat zij zich niet veilig voelen bij de moeder door de wijze waarop de moeder hen bejegent wanneer zij alleen met hen is. Daarom kan niet veel waarde aan de observaties van het contact tussen de moeder en de kinderen worden toegekend.
[de minderjarige4] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] hebben geen therapie om te leren omgaan met de problematiek die zij bij de moeder ondervinden. De vader vindt dat een veilige omgeving moet zijn gegarandeerd en daarom kan er uitsluitend begeleid contact tussen de moeder en deze kinderen zijn. De therapeuten hebben in het verleden opgemerkt dat zeer waarschijnlijk een diagnose in cluster B bij de moeder gesteld kan worden. Het NIFP-onderzoek in afwachting waarvan de beslissingen voor het overige in de bestreden beschikking zijn aangehouden heeft mede tot doel te onderzoeken of bij de moeder sprake is van een psychiatrische stoornis en/of een ontwikkelingsachterstand, aldus de vader.
5.6
De moeder stelt dat de huidige regeling zorgt voor rust, en prettig en harmonieus verloopt. Ook in het, inmiddels afgeronde, traject van [naam5] , waarbij een orthopedagoog de omgang van de moeder met [de minderjarige4] , [de minderjarige3] en [de minderjarige2] observeerde, zijn geen zorgelijke signalen naar boven gekomen. De moeder belast de kinderen niet. De vader haalt bij de onderbouwing van zijn stellingen steeds oude stukken aan die dateren uit de periode ten tijde van de echtscheiding. Haar situatie was op dat moment niet goed door de echtscheidingsperikelen, maar deze is nadien sterk verbeterd. De vader weigert te zien dat zij stabiliteit heeft gevonden en een lieve moeder is voor de kinderen. Hij blijft volharden dat zij last heeft van een stoornis. Uit de verklaringen van de oudere kinderen blijkt dat de vader de kinderen daarmee belast.
De moeder heeft een tijd geleden al besloten om uit het geschil te stappen, maar de vader betrekt haar steeds weer in nieuwe procedures. De vader wil uitsluitend professionele hulp van hulpverleners die met hem meepraten. De moeder heeft niet geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek zoals de vader stelt, aldus de moeder: omdat er geen aanwijzingen zijn voor een stoornis zag haar huisarts geen reden om een indicatie af te geven voor een dergelijk onderzoek.
5.7
De GI heeft toegelicht dat de vader onvoldoende meewerkt aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderen mogen niet met de jeugdbeschermers spreken, maar de vader is wel van mening dat met de visie van de kinderen onvoldoende rekening wordt gehouden. De GI heeft aanwijzingen dat de vader de kinderen belast met volwassenenzaken. De ouders is verzocht weekverslagen aan elkaar te schrijven over de kinderen. De moeder voert dit uit, maar de vader werkt daar niet aan mee. Het lukt de GI niet om met de vader in gesprek te komen, hij maakt alleen maar verwijten. Het is van groot belang dat er zo snel mogelijk hulpverlening wordt ingezet waar de kinderen zich neutraal kunnen uiten, zodat er zicht op de kinderen komt. De GI ziet dat de vader een visie heeft ten aanzien van de moeder (zij zou lijden aan verborgen narcisme) waarvan hij niet kan of wil afwijken. De vader heeft meermaals een verzoek tot beperking van de omgang ingediend. [naam5] heeft observaties bij de moeder uitgevoerd en concludeert (verslag van 18 december 2020) dat er geen zorgelijke signalen zijn waargenomen. De situatie bij de moeder biedt voldoende basis- en emotionele veiligheid. De kinderen lijken het fijn te hebben bij de moeder thuis, aan de moeder gehecht te zijn en te genieten van de dingen die zij met elkaar kunnen delen. De moeder biedt adequate verzorging en hanteert een voldoende ondersteunende (flexibele) opvoedingsstructuur. De moeder is voldoende beschikbaar, zowel emotioneel als fysiek.
Het NIFP-onderzoek waar de rechtbank om heeft verzocht in het kader van het gezagsverzoek van de vader, is inmiddels aangevraagd door de GI. Vanwege drukte kan dit onderzoek pas plaats vinden in oktober/november 2021, aldus de GI.
5.8
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat de raad in al hetgeen naar voren is gebracht geen aanleiding ziet om de zorgregeling op dit moment te veranderen. Er is sprake van een complexe situatie en het NIFP-onderzoek is belangrijk om meer zicht te krijgen. De GI moet met de minderjarige kinderen in gesprek kunnen, zodat duidelijk wordt wat zij nodig hebben. De raad adviseert het hof dan ook om de regeling ongewijzigd in stand te laten.
5.9
Het hof is van oordeel dat gelet op het voorgaande de zorgregeling zoals die al geruime tijd wordt uitgevoerd, moet worden voortgezet. De hulpverlening door [naam4] is eind 2020 beëindigd omdat de hulpverleners niet op één lijn zaten met de vader en [naam4] daardoor onvoldoende mogelijkheden zag om verdere ondersteuning te kunnen bieden. Professionals verbonden aan [naam5] hebben de zorgregeling eind 2020 bij moeder geobserveerd in opdracht van de GI, en zien bij observatie van het contact tussen de moeder en [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] geen enkel signaal tot zorg. Dat de meerderjarige kinderen een andere mening zijn toegedaan doet daar niet aan af. De vader stelt dat de moeder waarschijnlijk kampt met een stoornis, maar baseert deze stelling niet op nieuwe feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de beschikking van 18 januari 2019. De vader heeft geen concrete voorvallen genoemd waaruit zou moeten worden afgeleid dat de lopende zorgregeling niet in het belang van de kinderen is en – voor zover daar zicht op is – ontwikkelen de kinderen zich goed.
Het NIPF-onderzoek, dat zal worden uitgevoerd over een paar maanden, zal hopelijk meer duidelijkheid aan de ouders en de betrokken professionals verschaffen. Aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek kunnen de ouders en GI inschatten of, en zo ja, welke vervolgstappen nodig zijn.
Het komt het hof voor dat [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] het kennelijk naar hun zin hebben bij de moeder, maar daarvoor van de vader en de oudere kinderen geen emotionele toestemming krijgen. Dat moet lastig zijn voor [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] omdat ze daardoor in een loyaliteitsconflict raken tussen hun moeder (en hun wens om bij hun moeder te zijn) en hun vader en oudere broers en zussen. Daarom is het van groot belang dat zo snel mogelijk neutrale hulpverleners worden aangesteld voor de kinderen. Het hof vindt het onbegrijpelijk dat de vader daaraan niet meewerkt. Indien de zorgen van de vader over het verblijf van de kinderen bij de moeder terecht zijn dan zouden de kinderen dit kunnen vertellen aan een neutrale hulpverlener. Het verontrust het hof dat de GI door de opstelling van de vader al langere tijd onvoldoende zicht heeft op de kinderen.
5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van de vader. Nu het hof de vader wel ontvankelijk acht in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de door hem verzochte wijziging van de zorgregeling alsnog afwijzen.
5.11
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 december 2020 voor wat betreft de ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en M.E.L. Klein, bijgestaan door de griffier, en is op 9 september 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.