In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2016. De moeder, die alleen belast is met het gezag, was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezag van de moeder was beëindigd en de GI tot voogd was benoemd. Het hof heeft vastgesteld dat de hechting van de minderjarige in het pleeggezin moeizaam verloopt en dat de moeder onvoldoende betrokken is geweest in het hechtingsproces. Het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen niet in stand kan blijven. Het hof benadrukt het belang van de moeder in het leven van de minderjarige en de noodzaak van een persoonlijkheidsonderzoek om de situatie van de moeder te verbeteren. De GI heeft recentelijk besloten om de bezoeken van de moeder aan de minderjarige te beperken, wat vragen oproept over de impact op de hechting van de minderjarige. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en wijst het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder af, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.