ECLI:NL:GHARL:2021:8499

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
21-002327-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor verdachte wegens dwang in huurgeschil na valse zorgmelding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1964 en huurder van een woning, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor dwang, omdat zij een valse zorgmelding had gedaan bij Veilig Thuis. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis. De verdachte ontkende echter dat zij zich schuldig had gemaakt aan dwang en stelde dat zij geen voorwaarden had gesteld aan de aangeefster om de zorgmelding te voorkomen. Het hof heeft de zaak onderzocht en vastgesteld dat de tenlastegelegde dwang in de periode van 16 december 2018 tot en met 15 januari 2019 had plaatsgevonden, maar dat het dwanggevolg pas na deze periode was opgetreden. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een voltooid misdrijf, omdat de onderzoekshandelingen pas na de zorgmelding waren gestart. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot het ondergaan van het onderzoek. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002327-20
Uitspraak d.d.: 3 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2020 met parketnummer 18-247401-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 augustus 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. A.C. Vingerling, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 8 juli 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van dwang veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 16 december 2018 tot en met 15 januari 2019 te [plaats] , een ander, te weten [naam1] , door enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, immers heeft verdachte gedreigd met het doen van een zorgmelding bij [naam2] over de opvoedingssituatie en ontwikkeling van de minderjarige dochter van die [naam1] , en heeft zij die (valse) zorgmelding bij [naam3] en/of [naam2] ook daadwerkelijk gedaan, waardoor die [naam1] (onder andere) aan een onderzoek is onderworpen en/of een huisbezoek van [naam2] heeft gehad en/of (een) referent(en) is/zijn geraadpleegd, terwijl zij, verdachte, dit (enkel) deed als pressiemiddel in een lopend huurgeschil met die [naam1] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte ontkent dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan dwang van aangeefster. Verdachte heeft, toen verdachte aangeefster vertelde dat ze een zorgmelding zou doen bij [naam2] , aangeefster namelijk in het geheel geen voorwaarde gesteld om deze melding bijvoorbeeld nog te kunnen voorkomen. Verdachte heeft erkend dat zij bij [naam2] een zorgmelding heeft gedaan, terwijl zij zich niet daadwerkelijk zorgen maakte over het welzijn van de dochter van aangeefster. Verdachte was ervan overtuigd dat aangeefster in het geheel niet met haar dochter in de woning verbleef. Zodoende was er voor verdachte naar eigen zeggen geen reden om zich zorgen te maken over de leefomstandigheden van de dochter van aangeefster. De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring van de tenlastegelegde dwang betoogd. Verdachte heeft de zorgmelding bij [naam2] als pressiemiddel in het huurgeschil gebruikt. Aangeefster is door de melding van verdachte gedwongen iets te dulden. Aangeefster moest immers het onderzoek ondergaan dat door [naam2] is ingesteld naar aanleiding van de melding van verdachte. Onderdeel van dit onderzoek was een huisbezoek en het raadplegen van referenten in de omgeving van aangeefster door [naam2] .
De vraag ligt aan het hof voor of de tenlastegelegde dwang wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat de tenlastegelegde dwang in de vorm van een voltooid feit wordt verweten en derhalve niet als een poging daartoe. Dwang wordt als misdrijf geacht voltooid te zijn wanneer iemand door enige andere feitelijkheid of bedreiging enige andere feitelijkheid daadwerkelijk is gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting bij de politierechter en het hof volgt dat een geschil bestond tussen verdachte als verhuurder en aangeefster als huurder van een woning. Aangeefster heeft in het kader van dit geschil de huurcommissie ingeschakeld. Een lid van de huurcommissie heeft in januari 2019 een bezoek gebracht aan de woning. Verdachte heeft op de zitting van het hof verklaard dat tijdens dit bezoek door dit lid van de huurcommissie is opgemerkt dat de woning in een dermate slechte staat verkeerde, dat het van verdachte als verhuurder onverantwoord was om daar iemand met een kind te laten wonen. Dit oordeel zou als gevolg hebben dat aangeefster fors minder huur zou hoeven te betalen. Verdachte vond echter dat de staat van de woning aan aangeefster te wijten was en daarom was deze opmerking voor verdachte aanleiding om melding te doen bij [naam2] . Bij het doen van deze melding gaf verdachte aan zich zorgen te maken over het welzijn van het dochtertje van aangeefster, omdat aangeefster haar in een vieze en niet naar behoren ingerichte woning liet verblijven. Ter zitting van het hof heeft verdachte opnieuw aangegeven zich niet werkelijk zorgen te maken over het welzijn van het meisje en dat zij in plaats daarvan ervan overtuigd was dat aangeefster niet feitelijk in de woning verbleef. Een dergelijke melding is onder die omstandigheden aan te merken als een ernstige overschrijding van wat maatschappelijk betamelijk is. De melding was wederrechtelijk.
In de tenlastelegging is echter opgenomen dat het dwangmiddel de dreiging met de melding en/of de feitelijke melding bij [naam2] betreft. Als dwanggevolg is geduid dat aangeefster daardoor gedwongen is geweest de daaropvolgende onderzoekshandelingen van (onderzoek, huisbezoek, raadplegen ex-man als referent) te dulden.
Uit het dossier blijkt dat verdachte telefonisch berichten naar aangeefster heeft gestuurd waarin zij aankondigde een melding bij [naam2] te zullen gaan doen. Op 15 januari 2019 heeft zij deze melding feitelijk gedaan. Uit het dossier blijkt voorts dat de zorgmelding daarna is overgedragen aan het wijkteam. Met aangeefster is vervolgens de melding besproken, de thuissituatie van haar dochter is onderzocht middels een onderzoek in haar woning en er is contact gezocht met de vader van haar dochter die is bevraagd over zijn oordeel over de leefsituatie van het meisje. Bij brief van 27 februari 2019 is aangeefster vervolgens geïnformeerd dat [naam2] de zorgen die in de melding genoemd staat niet deelt en dat zij daar verder niets mee zullen doen.
Het hof stelt vast dat de tenlastegelegde periode van 16 december 2018 tot en met 15 januari 2019 de momenten van de dreiging met de melding en het feitelijk doen van de melding betreft. Zoals hiervoor overwogen heeft het dwanggevolg nadrukkelijk pas na
15 januari 2019 plaatsgevonden, nu de onderzoekshandelingen vanzelfsprekend pas na de melding opgestart werden.
Van een ander dwanggevolg dan het dulden van de onderzoekshandelingen geeft het dossier geen blijk, nu verdachte bijvoorbeeld geen voorwaarden heeft benoemd waaronder aangeefster de melding had kunnen voorkomen. De melding vond plaats in het kader van het huurgeschil, maar het lijkt eerder de huurcommissie dan aangeefster die door de afhandeling van de melding een ander standpunt zou moeten innemen.
Een en ander betekent, nu de tenlastegelegde periode alleen de dwanghandelingen omvat en niet de onderzoekshandelingen die aangeefster had te dulden, dat er geen sprake is geweest van een voltooid misdrijf. Aldus kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van het onderzoek, het huisbezoek en het raadplegen van referenten in de omgeving van aangeefster door [naam2] . Verdachte zal van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 22 oktober 2019 onder CJIBnummer 0000001824740119.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 3 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.