ECLI:NL:GHARL:2021:8491

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
8 september 2021
Zaaknummer
21-003500-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het verlaten van de plaats van een verkeersongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1957, werd beschuldigd van het verlaten van de plaats van een verkeersongeval dat op 20 juni 2017 had plaatsgevonden. De verdachte had met haar auto een geparkeerde auto aangereden en was vervolgens weggereden zonder haar identiteit bekend te maken. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde feit, op basis van getuigenverklaringen die bevestigden dat de verdachte de aanrijding had veroorzaakt en de plaats van het ongeval had verlaten. Het hof heeft de geldboete verlaagd tot € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, rekening houdend met het tijdsverloop sinds het feit en de omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003500-18
Uitspraak d.d.: 31 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2018 met parketnummer 16-048408-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 november 2019 en 17 augustus 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. J. Zevenboom, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2018 ter zake van overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis, te voldoen in vier termijnen van € 100,00.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging zij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] op/aan [adres] , op of omstreeks 20 juni 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam] ) schade was toegebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Stanpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het haar tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte ontkent dat zij een aanrijding heeft veroorzaakt en dat, indien wel komt vast te staan dat verdachte een aanrijding heeft veroorzaakt, niet kan worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat er schade was ontstaan.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder nog het volgende.
Op 20 juni 2017 wordt de auto van aangeefster aangereden op de [adres] te [plaats] . Aangeefster en twee getuigen hebben verklaard dat zij de aanrijding hebben gezien. Aangeefster heeft verklaard dat zij zag dat een auto achteruit reed tegen haar auto aan, dat de auto vervolgens stil bleef staan, dat zij dacht dat de bestuurder uit de auto zou komen om te kijken of er schade was en dat zij zag dat de auto vervolgens weg reed. Naast de linker achterportier van aangeefsters auto zat een deuk. Voorafgaand aan de aanrijding was de auto van aangeefster intact. Getuige [getuige1] heeft verklaard dat hij zag dat een auto met een vaart achteruit reed en tot stilstand kwam tegen de linker achterzijde van de grijze auto (het hof begrijpt: de auto van aangeefster). Hij zag dat de grijze auto heen en weer bewoog door de klap. Door de botsing kwam de andere auto tot stilstand.
Getuige [getuige2] heeft verklaard dat hij zag dat een auto met verhoogde snelheid achteruit reed en de Hyundai (het hof begrijpt: de auto van aangeefster) links achter raakte. De auto die achteruit reed, stopte even, maar reed vervolgens weg. [getuige2] heeft voorts verklaard dat de stilstaande geparkeerde auto (het hof begrijpt: de auto van aangeefster) met twee wielen van de grond kwam. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, [getuige1] en [getuige2] .
[getuige1] en [getuige2] hebben het kenteken van de auto die tegen de auto van aangeefster reed, opgeschreven. Dit kenteken stond op naam van verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat zij die dag in de auto heeft gereden en dat zij naar de huisarts moest aan de [adres] te [plaats] .
Het hof leidt uit het voorgaande af dat verdachte op 20 juni 2017 reed in haar auto, dat zij met een vaart / verhoogde snelheid achteruit reed, dat zij dusdanig hard tegen de auto van aangeefster is aangereden dat deze heen en weer ging, dat zij moet hebben bemerkt dat zij ergens tegen aan was gereden en dat zij redelijkerwijs moest vermoeden dat door de aanrijding schade was ontstaan.
Door de verdediging is aangevoerd dat de in het expertiserapport beschreven stootrichting niet past bij de verklaring van de getuigen.
Het hof stelt voorop dat uit de verklaring van aangeefster volgt dat haar auto, voorafgaand aan de aanrijding, intact was. Na de aanrijding werd er schade geconstateerd aan de linkerzijde van de auto. Het expertiserapport houdt in “stootrichting: 8 (…) aangrijppunt: linker zijkant (…) schadeoorzaak: aanrijding”. Wat er verder ook zij van de conclusies die de verdediging op basis van het expertiserapport en de daar vermelde stootrichting trekt ten aanzien van de impact, komt het in het expertiserapport beschreven aangrijppunt overeen met de door aangeefster geconstateerde schade.
Het hof acht aldus wettig én overtuigend bewezen dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt en dat zij de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat schade was toegebracht aan een ander.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging zij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] aan [adres] , op 20 juni 2017 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam] ) schade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 20 juni 2017 is de verdachte met het door haar bestuurde motorvoertuig tegen een geparkeerde auto aangereden. Zonder haar identiteit bekend te maken heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat schade aan de geparkeerde auto was ontstaan. De verklaringen van de getuigen van dit ongeval laten er geen twijfel over bestaan dat verdachte moet hebben gemerkt dat haar voertuig in aanraking was gekomen met de daar geparkeerde auto. Door de plaats van het ongeval te verlaten heeft verdachte een bepaling overtreden die beoogt veilig te stellen dat betrokkenen bij een verkeersongeval in staat worden gesteld de veroorzaker van dit ongeval aansprakelijk te stellen voor geleden schade. Bovendien getuigt een dergelijke handelwijze van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef als autobestuurder.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 12 juli 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de door de politierechter opgelegde geldboete van
€ 400,00 in beginsel passend en geboden. Gelet evenwel op het tijdsverloop sinds het feit zal het hof de straf matigen tot een geldboete van € 300,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 13 maart 2018 onder CJIB-nummer 4132542003202282.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 31 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.