ECLI:NL:GHARL:2021:8482

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
200.280.350/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor vervanging laminaatvloeren in huurwoning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen huurders en hun verhuurder over de kosten van vervanging van laminaatvloeren in een huurwoning. De huurders, aangeduid als [appellanten] c.s., hebben de verhuurder, [geïntimeerde], aangeklaagd voor schadevergoeding, omdat zij stellen dat zij genoodzaakt waren om de vloeren zelf te vervangen. De huurovereenkomst is inmiddels beëindigd en de huurders hebben de woning verlaten. De verhuurder had eerder een procedure aangespannen wegens huurachterstand, waarop de huurders een tegenvordering hebben ingesteld. De kantonrechter heeft de vorderingen van de verhuurder toegewezen en die van de huurders afgewezen, wat de huurders heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de huurders geen bewijs hebben geleverd voor de door hen gemaakte kosten. De huurders claimen dat de laminaatvloer een penetrante geur had en dat de verhuurder weigerde deze te vervangen. Echter, zij hebben geen aankoopbewijs of concrete kosten voor de vervanging van de vloer kunnen overleggen. Het hof concludeert dat de schade niet is onderbouwd en dat er geen ruimte is voor bewijsvoering. De vordering van de huurders wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de huurders ook worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verhuurder.

Het hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de bestreden beslissingen in stand blijven. De huurders worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, en het hof wijst af wat verder is gevorderd. De uitspraak is gedaan op 7 september 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.350/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8107605)
arrest van 7 september 2021
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
bij de rechtbank: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. D.P. Kant, die kantoor houdt te Almelo,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. van Mombergen, die kantoor houdt te Assen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 8 september 2020 heeft op 16 november 2020 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een beknopt verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben [appellanten] c.s. een Memorie van Grieven genomen, waarop [geïntimeerde] in een memorie van Antwoord heeft gereageerd. Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Het draait in deze procedure om de kosten die [appellanten] c.s. zeggen te hebben moeten maken voor de vervanging van laminaatvloeren in de woning die zij van [geïntimeerde] huurden aan de [adres] te [woonplaats1] . De huurovereenkomst is inmiddels geëindigd en [appellanten] c.s. hebben de woning verlaten.
2.2
Nadat [geïntimeerde] een procedure bij de kantonrechter was gestart vanwege een huurachterstand met betrekking tot de laatste vijf huurtermijnen (de zogenaamde conventie), hebben [appellanten] c.s. een tegenvordering ingesteld (de reconventie), omdat zij van mening waren dat [geïntimeerde] als verhuurder de kosten moest dragen van de vervanging van een laminaatvloer. In dit hoger beroep zeggen [appellanten] c.s. die vloer zelfs twee maal op eigen kosten te hebben moeten vervangen. Hun vordering van € 1.900,- aan hoofdsom bleef ongewijzigd.
2.3
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en die van [appellanten] c.s. afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. De vordering van [geïntimeerde] speelt in dit hoger beroep niet.

3.Het oordeel van het hof

De opzet en de conclusie van deze uitspraak
3.1
Het hof zal de bezwaren (grieven) van [appellanten] c.s. hierna per onderwerp en met tussenkopjes bespreken. De conclusie zal zijn dat de bestreden beslissingen in stand blijven.
Er is geen sprake van ‘verval van instantie’ of van ‘niet-ontvankelijkheid’ van [appellanten] c.s.. Het hof zal de zaak daarom inhoudelijk behandelen
3.2
Volgens [geïntimeerde] kan het hof niet aan een inhoudelijke beoordelijng toekomen omdat [appellanten] c.s. het griffierecht te laat hebben betaald: De zaak stond bij het hof op de agenda (de rol) van 4 augustus 2020 in afwachting van de betaling van het griffierecht door [appellanten] c.s. Dat was de uiterste betaaldatum. Toch is de zaak twee weken aangehouden, opnieuw om [appellanten] c.s. de gelegenheid te geven het griffierecht te betalen. Maar als zij het griffierecht niet al op 4 augustus hebben betaald, dan ziet [geïntimeerde] niet in waarom een nadere termijn kon worden gesteld. Hij trekt hieruit de conclusie dat [appellanten] c.s. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
3.3
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in deze redenering. Om te beginnen kan de consequentie van het te laat betalen van griffierecht zijn het zogenaamde verval van instantie; tot niet-ontvankelijkheid kan het daarna niet meer leiden. Maar van verval van instantie is ook geen sprake. Het hof licht dat hierna toe.
3.4
In dit hoger beroep heeft het hof ten aanzien van de betaling van griffierechten het
Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoventoegepast. In artikel 2.5 van dat reglement is bepaald dat het verschuldigde griffierecht door de appellant ( [appellanten] c.s.) moet zijn betaald binnen vier weken vanaf de eerste roldatum. De zaak wordt aangehouden zolang deze betaling niet is verricht en de termijn van vier weken nog loopt. Als blijkt dat de appellant het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, dan wordt de zaak naar de rol van twee weken later verwezen voor het alsnog betalen van het griffierecht. Is het griffierecht binnen die termijn alsnog voldaan, dan wordt geen ontslag van instantie verleend.
Toepassing van het reglement heeft in deze zaak niet tot ontslag van instantie geleid. Het hof zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
De eerste nieuwe vloer: de schade is niet onderbouwd
3.5
Volgens [appellanten] c.s. had de laminaatvloer van de woning een zeer penetrante geur, al vanaf het moment dat zij er in februari 2018 introkken. Hoewel de vloer daardoor het huurgenot vrijwel geheel teniet deed, zou [geïntimeerde] hebben geweigerd de vloer te vervangen. Daarom zagen [appellanten] c.s. zich genoodzaakt dat zelf te doen.
3.6
Het hof zal niet ingaan op de vraag of deze gang van zaken aannemelijk is geworden of nog zou kunnen komen vast te staan, omdat de schade die daaruit zou zijn voortgevloeid niet is onderbouwd. [appellanten] c.s. voeren namelijk aan dat zij geen aankoopbewijs hebben van de vloer die zij op Marktplaats zeggen te hebben gekocht. Zij voeren ook geen aankoopbedrag op, naar het hof begrijpt omdat zij denken deze kosten niet te kunnen bewijzen. Een schadevergoeding ter zake van deze kosten beogen zij dus kennelijk niet te vorderen. Wel voeren zij € 1.000,- aan kosten op voor het leggen van de vloer, maar die post hebben zij niet onderbouwd. In tegendeel, zij merken juist op dat zij zich de kosten van het leggen van de vloer hebben bespaard. Waarom zij desalniettemin schade hebben geleden die in verband staat met het leggen van deze vloer, is niet aangevoerd. Daarop strandt de vordering ten aanzien van de eerste vloer. Voor bewijsvoering is om die reden geen ruimte.
De tweede nieuwe vloer: de schade is opnieuw niet onderbouwd
3.7
In maart 2019 is waterschade opgetreden aan de op dat moment in de woning aanwezige parketvloer. Die schade ontstond - zoveel staat wel vast - doordat de afvoerslang van de wasmachine uit het riool was losgeschoten. [appellanten] c.s. houden [geïntimeerde] ook aansprakelijk voor deze schade.
3.8
Voor de tweede vloer geldt echter hetzelfde als voor de eerste: opnieuw constateert het hof dat de schade niet is onderbouwd. Blijkens het schaderapport van de verzekeraar van [appellanten] c.s. is de schade tegen nieuwwaarde begroot en is een schadevergoeding aan hen uitgekeerd van in totaal € 1.900,-. In dat bedrag zijn behalve de aanschafkosten van het laminaat en ondervloer begrepen (i) het uit- en inhuizen, (ii) de verwijdering en afvoer van de bestaande vloer en (iii) het plaatsen van de nieuwe vloer. Bovendien heeft de opvolgende huurder € 400,- voor de nieuwe vloer betaald. Niet is onderbouwd dat (waarom) dit totaal van € 2.300,- aan vergoedingen de schade niet geheel dekt. In tegendeel, ook ten aanzien van de tweede vloer zijn in het geheel geen concrete kosten opgevoerd.
3.9
Mogelijk bedoelen [appellanten] c.s. dat de tweede vloer van mindere kwaliteit was dan de eerste (omdat ze toen geen duurdere konden betalen) [1] , en dat de schade wordt bepaald door de kosten die moeten worden gemaakt om de kwaliteit van de eerste vloer terug te krijgen. Geheel duidelijk is dat niet. Onjuist is het wel: bij de begroting van de schade aan de tweede vloer moet worden uitgegaan van de kwaliteit van die vloer, en niet van de eerste. Bovendien – het zij herhaald – zijn geen
concrete kosten van de tweede nieuwe vloer aangevoerd. Ook hier geldt dat het hof geen ruimte ziet voor bewijsvoering.
De conclusie
3.1
Het vonnis zal worden bekrachtigd voor zover dat is bestreden (de beslissing in de zogenaamde reconventie). [appellanten] c.s. zullen ook in hoger beroep worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten die [geïntimeerde] heeft gemaakt (tariefgroep I, 2 punten).

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland in Assen van 31 maart 2020 voor zover dat in reconventie is gewezen;
2. veroordeelt [appellanten] c.s. in de proceskosten in hoger beroep. Tot nu toe worden die vastgesteld op
  • € 332,- aan procedurele kosten (verschotten) en
  • € 1.574,- aan salaris.
Deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3. veroordeelt [appellanten] c.s. ook tot betaling van € 163,- aan nakosten. Dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- als [appellanten] c.s. niet heeft betaald binnen veertien dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak bekend heeft gemaakt (betekend). Als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente;
4. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, I. Tubben en D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
dinsdag 7 september 2021.

Voetnoten

1.Zie 5.10 MvG.