In deze zaak, die zich afspeelt in het spanningsveld tussen een echtscheiding en de financiële afwikkeling daarvan, is er een conflict ontstaan over de vereffening van een ontbonden maatschap, waar de betrokken partijen samen met hun zoons de maten van waren. De appellant, die arbeidsongeschikt is, woont op het erf van het landbouwbedrijf en ontvangt een maandelijkse vergoeding uit de maatschap. De geïntimeerden, waaronder de ex-partner van de appellant, hebben de maatschap opgezegd en een arbitrageclausule ingeroepen voor geschillen over de vereffening. De appellant heeft een verzoek ingediend om het beslag op zijn onroerende zaken op te heffen, een maandelijkse toelage te ontvangen en om de geïntimeerden te verplichten een arbitrageprocedure te starten. Het hof heeft geoordeeld dat het beslag onterecht was gelegd, omdat de goederen volledig eigendom van de appellant zijn en niet in enige gemeenschap vallen. De vorderingen van de appellant tot het verkrijgen van een maandelijkse toelage en het afdwingen van een arbitrageprocedure zijn afgewezen, omdat hij geen spoedeisend belang heeft aangetoond. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en het beslag opgeheven, terwijl de overige vorderingen zijn afgewezen. Elk van de partijen moet de eigen proceskosten betalen.