ECLI:NL:GHARL:2021:8444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
200.288.797
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing van bewind door rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind. De rechthebbende, hierna te noemen [verzoeker], had in eerste aanleg verzocht om onderbewindstelling van zijn (toekomstige) goederen, wat door de kantonrechter was toegewezen. In hoger beroep verzocht [verzoeker] om de opheffing van het bewind, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet bedoeld is om een beschikking ongedaan te maken wanneer de verzoeker zelf het verzoek tot onderbewindstelling heeft ingediend en toegewezen gekregen. De argumenten van [verzoeker] dat hij niet wist wat hij ondertekende, niet is gehoord en de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, werden door het hof als onvoldoende gemotiveerd afgewezen. Het hof benadrukte dat [verzoeker] de mogelijkheid heeft om een nieuw verzoek tot opheffing van het bewind in te dienen bij de kantonrechter, die dit verzoek zal beoordelen. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.797
(zaaknummer rechtbank Gelderland 8725572)
beschikking van 7 september 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [belanghebbende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, sector kanton, zittingsplaats Zutphen van 30 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 december 2020;
- een brief van [belanghebbende] van 7 mei 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 juli 2021 plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van de tolk [naam1] . Met kennisgeving vooraf is namens [belanghebbende] niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1957 in Marokko.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Gelderland op 26 augustus 2020, heeft [verzoeker] verzocht bewind in te stellen over zijn (toekomstige) goederen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek tot onderbewindstelling van de (toekomstige) goederen van [verzoeker] toegewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het oorspronkelijke verzoek tot onderbewindstelling af te wijzen.
4.2
[belanghebbende] heeft haar mening gegeven over het verzoek van [verzoeker] in hoger beroep bij brief van 7 mei 2021.

5.De motivering van de beslissing

Het hof is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] in hoger beroep dient te worden afgewezen. In eerste aanleg heeft [verzoeker] zelf het verzoek tot onderbewindstelling ingediend. Dit verzoek is toegewezen door de kantonrechter. [verzoeker] heeft in eerste aanleg dus gekregen waar hij om heeft verzocht.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder andere Hoge Raad 4 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:BL8473) is het rechtsmiddel van hoger beroep niet gegeven om aan een partij van wie het verzoek door de eerste rechter is toegewezen, gelegenheid te geven die beschikking ongedaan te maken omdat zij bij nader inzien van het verzoek wil afzien. De stellingen van [verzoeker] dat hij niet wist wat hij ondertekende, dat hij niet is gehoord en dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, zijn - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [belanghebbende] bij brief van 7 mei 2021 - onvoldoende om te komen tot een ander oordeel. Voor zover [verzoeker] de onderbewindstelling wil laten opheffen, bestaat de mogelijkheid om bij de kantonrechter hiertoe een verzoek in te dienen. De kantonrechter zal dan vervolgens beoordelen of het bewind kan worden opgeheven of niet.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, sector kanton, zittingsplaats Zutphen van 30 oktober 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, voorzitter, R. Prakke-Nieuwenhuizen en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 7 september 2021 door mr. Van Os-Ten Have uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.