ECLI:NL:GHARL:2021:8439

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
21/00002
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) aan de orde is. Belanghebbende, een werktuigbouwkundig constructeur, had voor het jaar 2017 een aanslag in de IB/PVV ontvangen, waarbij hij scholingsuitgaven had opgevoerd ter hoogte van € 3.560. De inspecteur van de Belastingdienst weigerde deze aftrek, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, omdat de opgevoerde kosten niet voldeden aan de wettelijke voorwaarden voor aftrekbaarheid volgens de Wet IB 2001. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de kosten redelijk en billijk waren en dat hij deze als scholingsuitgaven moest kunnen aftrekken. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de kosten niet als scholingsuitgaven konden worden aangemerkt, omdat de wet geen ruimte biedt voor aftrek van de opgevoerde uitgaven. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00002
uitspraakdatum: 7 september 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 november 2020, nummer AWB 20/873, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft de laatste vijftien jaar van zijn loopbaan als werktuigbouwkundig constructeur gewerkt bij diverse bedrijven. Hij is daarbij telkens op tijdelijke basis in dienstbetrekking werkzaam geweest. Belanghebbende heeft als constructeur met 3D-software gewerkt voor het ontwerpen van diverse werktuigbouwkundige constructies. Aangezien hij direct en volledig inzetbaar moet zijn bij een nieuwe werkgever, heeft hij een computer met bijbehorende randapparatuur aangeschaft en op deze computer en met studieboeken zichzelf de materie eigen gemaakt.
2.2.
Belanghebbende is geboren in 1955 en gehuwd met [naam1] . Hij heeft een aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.071. In de aangifte is een bedrag aan aftrekbare scholingsuitgaven opgenomen van € 3.560 (na aftrek van de drempel). De kosten heeft hij als volgt gespecificeerd:
Studiekosten belanghebbende
Computer configuratie € 1.593
Sollicitatiekosten € 813
Drempel
€ -250
Aftrekbaar bedrag € 2.156
Studiekosten echtgenote belanghebbende
Laptop € 1.138
Abonnement orthopedagogiek € 104
Onkosten buitenschoolse activiteiten € 412
Drempel
€ -250
Aftrekbaar bedrag € 1.404
Totaal aftrekbaar bedrag € 3.560
2.3.
Van het hiervoor vermelde totaal aftrekbaar bedrag heeft belanghebbende € 1.800 in zijn aangifte in aanmerking genomen en het restant heeft hij toegerekend aan zijn echtgenote.
2.4.
De Inspecteur heeft de aftrek voor scholingsuitgaven geweigerd.

3.Geschil

In geschil is of de Inspecteur terecht de scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrek heeft geweigerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende vindt het redelijk en billijk dat de kosten die hij heeft gemaakt ter verwerving van de inkomsten als scholingsuitgaven worden aangemerkt. Voor wat betreft de toepassing van de wettelijke bepalingen, geeft belanghebbende aan dat het hem duidelijk is dat de aftrek van de kosten niet past binnen de wettelijke regels, maar volgens belanghebbende is het desondanks redelijk dat hij de kosten in aftrek mag brengen. De Rechtbank heeft hierover het volgende overwogen:
“5. De aftrekbaarheid van scholingsuitgaven is geregeld in afdeling 6.7 van de Wet IB 2001. Op grond van artikel 6.27 van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor het volgen van een opleiding of studie aftrekbaar als die uitgaven zijn gedaan met als doel inkomen uit werk en woning te verwerven.
6. Het eerste lid van artikel 6.27 van de Wet IB 2001 bepaalt dat alleen uitgaven voor lesgeld, cursusgeld, collegegeld, examengeld, promotiekosten en door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen aftrekbaar zijn.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor aftrekbaarheid van scholingsuitgaven. De sollicitatiekosten, de kosten voor een abonnement orthopedagogiek en de onkosten voor buitenschoolse activiteiten zijn immers niet gemaakt voor het volgen van een opleiding of studie zoals in de wet omschreven en de laptop en de computerconfiguratie zijn geen leermiddelen die door een onderwijsinstelling verplicht zijn gesteld. Op grond van artikel 6.27, vierde lid, van de Wet IB 2001 zijn computerapparatuur en bijbehorende randapparatuur bovendien van het begrip ‘leermiddelen’ uitgezonderd.
8. De omstandigheid dat eiser als werktuigbouwkundig ingenieur in de zogenoemde flexibele schil verstoten is van bedrijfsopleidingen en dat zijn echtgenote voor haar werk gebruik dient te maken van een goed beveiligde laptop maakt dit oordeel niet anders. De wet biedt geen ruimte voor aftrek van de opgevoerde uitgaven als scholingsuitgaven.”
4.2.
De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen en deze beslissing en de daarvoor gebruikte motivering maakt het Hof tot de zijne. Belanghebbende vindt het onterecht dat de Rechtbank de computerapparatuur heeft uitgesloten als leermiddel. Het Hof merkt hierover op dat het uitsluiten van de kosten van computerapparatuur in overeenstemming is met de wetshistorie:
“In uitzonderlijke gevallen zou een computer met bijbehorende randapparatuur deel kunnen uitmaken van het voorgeschreven lesmateriaal, bijvoorbeeld bij een specifieke technische opleiding, en daarmee binnen het bereik van het eerste deel van de genoemde definitie kunnen vallen. Hierbij zal vrijwel altijd sprake zijn van een aanmerkelijk privégebruik van de computer. De vaststelling van het aan de studie toe te rekenen deel is in de praktijk arbeidsintensief en discutabel gebleken. Vanwege de eenvoud in uitvoering is er daarom voor gekozen computers en bijbehorende randapparatuur uit te sluiten in het tweede deel van de definitie, zodat de kosten hiervan niet tot de scholingsuitgaven kunnen behoren.” [1]
4.3.
Ook voor wat betreft de toetsing van de innerlijke waarde en billijkheid van de wet heeft de Rechtbank terecht overwogen, dat het de rechter op grond van artikel 11 van de Wet Algemene bepalingen niet is toegestaan deze toets toe te passen.
4.4.
Belanghebbende klaagt erover dat de Inspecteur de uitspraak een dag eerder heeft ontvangen. Uit het dossier volgt dat de Rechtbank de uitspraak op dezelfde datum, 17 november 2020, aan beide partijen heeft verzonden. Ter informatie van partijen merkt het Hof op, dat partijen bij de openbare uitspraak aanwezig kunnen zijn of, nadat het gerecht in het openbaar uitspraak heeft gedaan, bij het gerecht kunnen informeren naar de beslissing in hun zaak. Indien één van de partijen dit heeft gedaan, dan is die partij eerder bekend met het dictum dan de andere partij.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 7 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 september 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, 33 402, nr. 3, blz. 25