ECLI:NL:GHARL:2021:8433

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
20/00718
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. Na het indienen van het bezwaar heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De Inspecteur heeft de ingebrekestelling ontvangen op 4 juli 2019, maar heeft pas op 17 juli 2019 uitspraak op bezwaar gedaan, wat vijf maanden te laat was. De vraag die in geschil is, is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom vanwege het te laat beslissen door de Inspecteur.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat, hoewel de Inspecteur te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan, hij geen dwangsom verschuldigd is. De termijn voor de Inspecteur om alsnog te beslissen begon te lopen na de ingebrekestelling op 4 juli 2019. De Inspecteur heeft op 17 juli 2019 alsnog op het bezwaar beslist, wat binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling was. Hierdoor is het hoger beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, raadsheer, en mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier. De beslissing is op 7 september 2021 in het openbaar uitgesproken. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00718
uitspraakdatum: 7 september 2021
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 mei 2020, nummer AWB 19/5882, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017.
1.3.
Op 4 juli 2019 heeft de Inspecteur de ingebrekestelling van belanghebbende ontvangen. Belanghebbende heeft de Inspecteur in gebreke gesteld ingevolge artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft tevens bij beschikking beslist dat belanghebbende geen recht heeft op toekenning van een dwangsom (dwangsombeschikking).
1.5.
Belanghebbende is tegen de dwangsombeschikking in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2021 via beeldbellen. Daarbij is verschenen en gehoord belanghebbende [naam1] . Namens de Inspecteur is verschenen en gehoord mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 26 augustus 2018 de aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 ingediend.
2.2.
De Inspecteur heeft met dagtekening 9 oktober 2018 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd conform de ingediende aangifte.
2.3.
Op 20 november 2018 heeft de Inspecteur het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen.
2.4.
De Inspecteur heeft de beslistermijn eenzijdig met 6 weken verlengd. De beslistermijn eindigde toen op 12 februari 2019.
2.5.
Op 4 juli 2019 heeft de Inspecteur de ingebrekestelling wegens niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen.
2.6.
Met dagtekening 16 juli 2019 heeft de Inspecteur bij beschikking bepaald geen dwangsom verschuldigd te zijn.
2.7.
Met dagtekening 17 juli 2019 heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Inspecteur heeft op 20 november 2018 het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen. Na eenzijdige verlenging eindigde de beslistermijn op 12 februari 2019. De Inspecteur heeft pas op 17 juli 2019 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft dus vijf maanden te laat uitspraak op bezwaar gedaan.
4.2.
Indien de Inspecteur te laat een beslissing neemt, kan belanghebbende de Inspecteur in gebreke stellen. De Inspecteur moet dan alsnog een beslissing nemen. Maar hij is pas een dwangsom verschuldigd als hij niet binnen twee weken na de ingebrekestelling beslist (artikel 4:17, derde lid, van de Awb).
4.3.
Hoewel de Inspecteur te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan, is de Inspecteur geen dwangsom verschuldigd. De Inspecteur heeft op 4 juli 2019 de ingebrekestelling van belanghebbende ontvangen. Vanaf dat moment gaat de termijn van twee weken lopen. Vervolgens heeft de Inspecteur op 17 juli 2019 alsnog op het bezwaarschrift van belanghebbende beslist. Daarmee heeft de Inspecteur binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling op het bezwaar van belanghebbende beslist.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 7 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(mr. P.W.L. van den Bersselaar) (mr. J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 september 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.