Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 te [woonplaats1] .
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Aangezien de vrouw het NGI op basis van uitsluitend haar inkomen uit dienstbetrekking heeft becijferd op € 5.525,-, en dit bedrag nog met de hiervoor vermelde inkomsten moet worden verhoogd, staat voor het hof vast dat bij de toepassing van de Tabel behorend bij het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (Tremarapport) uit moet worden gegaan van het hoogste inkomen (meer dan € 6.000,- netto per maand). Het hof bepaalt de behoefte van [de minderjarige1] in 2017 dan ook op € 935,- per maand. Geïndexeerd naar 2020 levert dit een behoefte op van (afgerond) € 992,- per maand.
Het hof zal daarom het NBI van de man, overeenkomstig de stelling van de vrouw, bepalen op € 3.000,- per maand. Het NBI van de vrouw is door de man becijferd op € 7.412,-. De vrouw heeft haar aangiftes IB 2018 en 2019 niet overgelegd. Het hof zal uitgaan van het door de man becijferde NBI van de vrouw, nu de vrouw daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. De draagkracht van de man en de vrouw komt daarmee op (tabel 2020) 70% ((€ 3.000,- - (€ 0,3 x € 3.000,- + € 975,- =) € 787,50 respectievelijk 70% ((€ 7.412,- - (€ 0,3 x € 7.412,- + € 975,- =) € 2.949,38 per maand. Dit betekent dat de man afgerond 21% van de behoefte van [de minderjarige1] voor zijn rekening dient te nemen, wat neerkomt op een bedrag van afgerond € 208,- per maand.