ECLI:NL:GHARL:2021:837

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.284.867
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffen van ondertoezichtstelling van minderjarigen na beoordeling van de zorgsituatie en hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2015 en 2017. De moeder, die in hoger beroep ging, was het niet eens met de ondertoezichtstelling die door de kinderrechter was uitgesproken. De moeder stelde dat zij in staat was om voor de kinderen te zorgen met behulp van vrijwillige hulpverlening en dat er geen gronden meer waren voor een ondertoezichtstelling. De vader, die gedetineerd was, had geen direct contact met de kinderen en zijn advocaat benadrukte het vertrouwen in de opvoeding door de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2021 werd duidelijk dat de moeder en haar partner goed samenwerkten met de jeugdzorg en dat er adequate hulpverlening voor de kinderen was georganiseerd. De jeugdzorgwerker gaf aan dat de ondertoezichtstelling als een verzwaring werd ervaren en dat de moeder goed in staat was om de signalen van de kinderen op te vangen en te handelen naar hun behoeften. De raad voor de kinderbescherming trok uiteindelijk het verzoek tot ondertoezichtstelling in, wat leidde tot de conclusie dat de ondertoezichtstelling kon worden opgeheven.

Het hof oordeelde dat de situatie van de kinderen voldoende was verbeterd en dat de moeder, met de hulp van professionele ondersteuning, in staat was om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De ondertoezichtstelling werd opgeheven, en het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter voor zover deze betrekking had op de periode tot de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.867
(zaaknummer rechtbank Gelderland 373405)
beschikking van 28 januari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van den Berg te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
verblijvende in de penitentiaire inrichting in [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Poortinga te Putten,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 oktober 2020;
- het verweerschrift van de raad;
- een brief van de GI van 10 november 2020;
- een journaalbericht van mr. Van den Berg van 18 december 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen. Namens de GI is verschenen [D] , jeugdbeschermer. De vader is niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat.

3.De feiten

De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren te [E] [in] 2015, en
- [de minderjarige2] , geboren op [F] [in] 2017.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de kinderen onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 4 september 2020 tot 4 september 2021.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling van de kinderen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen dan wel voor een kortere duur toe te wijzen.
4.3
De raad voert verweer.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder is het niet eens met hetgeen de raad ter onderbouwing van zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen heeft gesteld. De moeder betwist dat zij hulpverlening beëindigt zodra er discussiepunten ontstaan. Zij moest instemmen met onbegeleide omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen, terwijl zij daar niet achter stond. Zij werd hierin niet gehoord door [G] en Stichting [H] . Inmiddels is gebleken dat haar zorgen over de omgang gegrond waren. De vader is thans gedetineerd in verband met verdenking van seksueel misbruik dat tijdens de omgang met de kinderen zou zijn gebeurd. De moeder heeft last van schuldgevoelens, omdat de kinderen achteraf bij de vader niet veilig bleken te zijn.
De moeder stelt verder dat de samenwerking met Stichting [I] juist heel goed verliep. De moeder is door een psycholoog behandeld in verband met angst- en paniekstoornissen en dat contact verliep ook goed. Hetzelfde geldt voor het contact met de hulpverlener vanuit [J] . Uitsluitend met de hulpverlener van [H] verliep de samenwerking niet goed en dat veroorzaakte veel stress bij de moeder.
Op dit moment heeft de moeder gesprekken met een praktijkondersteuner bij haar huisarts. Zij is steeds proactief en vraagt ook adviezen aan de hulpverlening. Al ten tijde van het onderzoek door de raad was zij bezig om passende hulp voor de kinderen in te schakelen en inmiddels is hulpverlening voor de kinderen ingezet. De kinderen hadden aanvankelijk wat klachten, maar gedragen zich inmiddels weer zoals kinderen normaalgesproken doen. Zij durven bijvoorbeeld weer tegen haar aanwijzingen en regels in te gaan. Omdat [de minderjarige1] bij onderwijs in de thuissituatie gedurende de huidige coronaperiode te weinig structuur ervaart, heeft de moeder geregeld dat [de minderjarige1] naar de noodopvang op school kan.
De moeder vindt het vreselijk wat er is gebeurd, maar beseft dat de vader desondanks een rol in het leven van de kinderen zal blijven houden, omdat hij nu eenmaal hun vader is. In overleg met de hulpverlenende instanties zal de moeder zich inspannen om de vader die rol te laten houden.
De moeder wil geen ondertoezichtstelling, omdat zij van mening is dat zij met hulpverlening in het vrijwillig kader goed voor de kinderen kan zorgen en zelf voldoende in staat is om de eventuele ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen.
5.3
De jeugdbeschermer heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep een toelichting gegeven op het verloop van de ondertoezichtstelling tot nu toe. Zij is een aantal keren op huisbezoek geweest bij de moeder en haar partner. Hoewel duidelijk was dat de ondertoezichtstelling niet gewenst was, werken de moeder en haar partner wel goed met haar samen. De moeder en haar partner ervaren de ondertoezichtstelling als een verzwaring van de situatie en daarom geeft de GI veel bevestiging aan de moeder en de partner dat zij het goed doen. De jeugdzorgwerker heeft vanaf het begin gezien dat passende hulpverlening is georganiseerd voor de kinderen en de moeder en ook voor het gezin als geheel. Adviezen worden door de moeder toegepast. De moeder let goed op signalen en op wat de kinderen nodig hebben en bespreekt dit met de ambulant begeleider van [J] . Als de moeder en haar partner dit zo voortzetten dan heeft een ondertoezichtstelling geen meerwaarde meer. De jeugdzorgwerker heeft er vertrouwen in dat de moeder het contact met de hulpverlening zal voortzetten, ook als er geen ondertoezichtstelling meer is.
Er zullen spannende momenten ontstaan wanneer er een uitspraak in de strafzaak tegen de vader wordt gegeven en wanneer de vader in de toekomst weer in beeld kan komen bij de kinderen, maar de jeugdzorgwerker acht de moeder, samen met haar partner, voldoende in staat om in die situatie zelfstandig met de begeleiding door [J] te beoordelen of dan extra ondersteuning nodig is.
5.4
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat de vader niet benaderd is door de raad tijdens het onderzoek en ook niet door de jeugdzorgwerkers van de GI. Hij heeft in verband met de verdenking van de strafbare feiten geen contact met de kinderen. De vader wil graag benadrukken dat hij alle vertrouwen heeft in de opvoeding en verzorging van de kinderen door de moeder. Zij is altijd in staat geweest om de belangen van de kinderen voorop te stellen.
5.5
De vertegenwoordiger namens de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen ingetrokken. Zij heeft daarbij als kanttekening geplaatst dat er sprake is van een moeilijke situatie voor het gezin en dat de situatie nog pril is. Er zullen nog moeilijk momenten komen. Nu alle betrokkenen echter vinden dat de kinderen voldoende begeleiding en hulpverlening zullen krijgen zonder ondertoezichtstelling, kan de ondertoezichtstelling worden opgeheven.
5.6
Het hof is van oordeel dat de situatie van de kinderen op het moment van de bestreden beschikking voldoende aanleiding gaf om een ondertoezichtstelling uit te spreken. De kinderen hadden veel veranderingen in hun woon- en gezinssituatie meegemaakt en er waren spanningen tussen de moeder en de hulpverlening. Daar kwam nog bij dat mogelijk sprake is geweest van seksueel misbruik van de kinderen door de vader tijdens omgang bij de vader. Het was belangrijk voor de kinderen dat hiervoor adequate specialistische hulpverlening zou worden ingezet. Juist daarover waren zorgen vanwege de gang van zaken in de voorafgaande periode tussen de moeder en hulpverlening.
Inmiddels is gebleken dat de moeder voldoende oog heeft voor wat de kinderen nodig hebben en dat zij goed kan afstemmen met de professionals. De kinderen hebben beiden therapie en ontwikkelen zich goed. Aanvankelijk was er alleen therapie ingezet voor [de minderjarige1] , maar naderhand zagen moeder en hulpverleners dat dit ook nodig was voor [de minderjarige2] . De moeder heeft gesprekken met de praktijkondersteuner bij de huisarts die zij als helpend ervaart en [J] geeft begeleiding aan het gezin in de thuissituatie. De hulpverleners hebben gezien dat de moeder de hulp voldoende accepteert en goed benut en wanneer dat nodig is zij om advies en extra hulp en ondersteuning vraagt.
Alles bij elkaar genomen is het hof van oordeel dat niet langer sprake is van gronden die een ondertoezichtstelling nog langer rechtvaardigen. Het hof verwacht verder gelet op de huidige stand van zaken en de waarnemingen door de hulpverleners, dat bij nieuwe ontwikkelingen in de strafzaak tegen de vader van de kinderen, de moeder in staat is met behulp van vrijwillige professionele ondersteuning voldoende vanuit de belangen van de kinderen te handelen.
De ondertoezichtstelling kan daarom met ingang van heden worden opgeheven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode tot heden en vernietigen voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 september 2020 voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 september 2020 voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode vanaf heden;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen, voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden, alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, als voorzitter, M.H.F. van Vugt en K.A.M. van Os- ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 28 januari 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.