ECLI:NL:GHARL:2021:8364

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
21-005128-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van strafoplegging in vermogensdelicten zaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 5 september 2018. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder diefstal en oplichting. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist, maar kwam tot een andere strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 261 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een fors aantal vermogensdelicten, waaronder meerdere oplichtingen, en dat hij daarbij misbruik had gemaakt van de barmhartigheid van de slachtoffers. De verdachte had eerder onherroepelijk strafbare feiten gepleegd en was in behandeling voor zijn verslaving. Het hof hield rekening met de positieve ontwikkelingen in de behandeling van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Daarnaast werden vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof legde ook de verplichting op om aan de Staat te betalen ter vergoeding van de schade aan de slachtoffers. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven en het vonnis werd voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005128-18
Uitspraak d.d.: 25 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 5 september 2018 met parketnummer 16-659106-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven en verblijvende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de eerste rechter en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde;
  • oplegging van een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 261 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ad € 335,-;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ad € 40,-;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij3] ad € 227,19;
  • telkens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 5 september 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde feiten, te weten: diefstallen (met braak), oplichtingen en een bedreiging met zware mishandeling, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de aan verdachte opgelegde straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het vonnis met verbetering van de gronden worden bevestigd.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich vanuit zijn zucht om verdovende middelen te scoren schuldig gemaakt aan een fors aantal vermogensdelicten, waaronder meerdere oplichtingen. Door zich telkens voor te doen als iemand die acuut geld nodig had en daarbij een zielig verhaal te vertellen, lukte het verdachte om een succesvol beroep te doen op de bereidheid van de slachtoffers om hem te helpen. Bijzonder kwalijk is dat verdachte zelfs, toen één van de slachtoffers onraad begon te ruiken, dat slachtoffer heeft bedreigd met een mes. Ook heeft verdachte ingebroken in een woning en daarbij € 335,- gestolen, nota bene uit het huis van iemand die hem voordien geld had gegeven, bij welke gelegenheid verdachte heeft gezien waar dit slachtoffer zijn geld bewaarde. Tot slot heeft hij twee keer een tablet gestolen in/uit een winkel van de [naam1] .
Bij het oplichten van de slachtoffers heeft verdachte op schandelijke en schaamteloze wijze misbruik gemaakt van de barmhartigheid van de slachtoffers. Hierdoor heeft verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens ernstig beschadigd. Daarnaast heeft verdachte door in te breken in een woning niet alleen sterke gevoelens van onveiligheid van de bewoners in hun eigen huis gecreëerd, maar ook het algemene gevoel van onveiligheid in de maatschappij vergroot. Ook heeft verdachte door te stelen overlast en financiële schade veroorzaakt.
Verdachte heeft zich om de (financiële) gevolgen voor de slachtoffers niet bekommerd, maar heeft steeds alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin om zo zijn zucht naar drugs te kunnen bevredigen.
Verdachte – die alle feiten heeft bekend – heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij veel spijt heeft van zijn gedrag en hij is bereid om alle schade te vergoeden.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 9 juli 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder meerdere keren wegens diefstal tot (gevangenis)straffen. Ook is verdachte bij (onherroepelijk) vonnis van 5 oktober 2018 wegens soortgelijke feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden, zodat rekening moet worden gehouden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft ook kennisgenomen van de omtrent verdachte uitgebrachte rapportages, waaronder de rapportage van [naam2] van 21 juli 2021 en het voortgangsverslag van Tactus van 6 januari 2021.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte in het kader van de aan hem in de hiervoor genoemde strafzaak opgelegde bijzondere voorwaarden sinds half mei 2021 bij [naam2] verblijft. Verdachte volgt in een klinisch traject verschillende therapieën gericht op abstinentie van drugsgebruik en doet mee aan dagbesteding. Verdachte is naar eigen zeggen gemotiveerd om abstinent te blijven, hij heeft daarbij hulp nodig en kan twee jaar bij [naam2] blijven om aan zichzelf te werken. Verdachte werkt goed mee aan zijn behandeling en wil weer een toekomst voor zichzelf – en zijn dochter – opbouwen.
Door de raadsman is verzocht om aan verdachte een straf op te leggen waarbij hij niet terug hoeft naar de gevangenis. Verdachte heeft een schaarse plek weten te bemachtigen bij [naam2] . Het zou volgens de verdediging zonde zijn als hij weer naar de gevangenis moet en hetgeen hij inmiddels heeft opgebouwd wordt afgebroken.
Alles afwegend, ook rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, acht het hof oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 261 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Deze straf brengt de ernst van de feiten tot uitdrukking, terwijl ook wordt voorkomen dat de voorzichtig positieve ontwikkelingen worden doorkruist door een nieuwe detentie. Naast vergelding beoogt het hof met deze strafoplegging ook specifieke recidive te voorkomen. Dit is in het belang van zowel verdachte als de samenleving. Het voorwaardelijke strafdeel heeft daarbij ook als doel om verdachte te ondersteunen in zijn voornemen af te rekenen met zijn verslaving en niet opnieuw strafbare feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] (feit 1)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 385,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot het bij de inbraak weggenomen bedrag van € 335,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 335,00. Verdachte, die de vordering in zoverre niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat tussen de gestelde schade van € 50,00 en het onder 1 bewezenverklaarde geen rechtstreeks verband bestaat. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3] (feit 2)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 227,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte, die de vordering niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] (feit 4)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 40,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte, die de vordering niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de
gevangenisstraf, groot
261 (tweehonderdeenenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 335,00 (driehonderdvijfendertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 335,00 (driehonderdvijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 december 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 227,19 (tweehonderdzevenentwintig euro en negentien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 227,19 (tweehonderdzevenentwintig euro en negentien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 januari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 40,00 (veertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 40,00 (veertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 januari 2018.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. A. Meester, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 25 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.