ECLI:NL:GHARL:2021:8361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
21-002306-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van gedragsaanwijzing en Opiumwet met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor het niet naleven van een gedragsaanwijzing, hennepteelt en drugsbezit. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van een zitting op 11 augustus 2021 en heeft de vordering van de advocaat-generaal om het eerdere vonnis te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen, in overweging genomen.

De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing en het telen van hennepplanten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 en 26 september 2018 de gedragsaanwijzing niet heeft nageleefd en in de periode van 1 augustus tot en met 8 oktober 2018 hennepplanten heeft geteeld en een aanzienlijke hoeveelheid hennep in bezit had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van het voorarrest.

Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De verdachte heeft eerder al verschillende straffen ondergaan, waaronder geldboetes en taakstraffen. Het hof heeft geoordeeld dat de opgelegde gevangenisstraf passend is, gezien de aard van de feiten en de omstandigheden van de verdachte. Tevens is er een beperkte overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, maar dit heeft geen invloed gehad op de strafoplegging. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002306-19
Uitspraak d.d.: 25 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 april 2019 met parketnummer 18-720343-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 april 2019 ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, kortgezegd: het niet naleven van een gedragsaanwijzing, hennepteelt en drugsbezit, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 september 2018 en 26 september 2018, in elk geval in de maand september 2018, te [plaats1] en/of [plaats2] , in ieder geval in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de (verlengde) gedragsaanwijzing d.d. 23 mei 2018 gegeven door de officier van justitie L. Lübbers te Groningen, in het arrondissement Noord-Nederland en welke gedragsaanwijzing op 27 juli 2018 door officier van justitie L.G. de Graaf met 90 dagen werd verlengd (geldig tot 21 oktober 2018), kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet op mocht houden in en om het gebied inhoudende de [adres1] te [plaats2] en/of zich dient te onthouden van contact met [naam1] (geboren [geboortedatum] 1989 te [plaats2] );
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 8 oktober 2018 te [plaats1] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan of bij de [adres2] ), een hoeveelheid van ongeveer 35, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij op of omstreeks 9 oktober 2018 te [plaats1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1390 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 2 september 2018 en 26 september 2018 in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 23 mei 2018 gegeven door de officier van justitie L. Lübbers te Groningen, in het arrondissement Noord-Nederland en welke gedragsaanwijzing op 27 juli 2018 door officier van justitie L.G. de Graaf met 90 dagen werd verlengd (geldig tot 21 oktober 2018), kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich niet op mocht houden in en om het gebied inhoudende de [adres1] te [plaats2] en zich dient te onthouden van contact met [naam1] , geboren [geboortedatum] 1989 te [plaats2] ;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 8 oktober 2018 te [plaats1] opzettelijk heeft geteeld in een pand gelegen aan de [adres2] , een hoeveelheid van 35 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 9 oktober 2018 te [plaats1] opzettelijk aanwezig heeft gehad 1390 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde in artikel 184a Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 2 en 26 september 2018 de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing niet nageleefd door naar de woning van aangeefster te gaan en haar een sms te sturen. Verdachte heeft daarmee de ter bescherming van aangeefster door de officier van justitie opgelegde gedragsaanwijzing aan zijn laars gelapt. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen te kennen gegeven dat hij weinig empathie heeft voor het veiligheidsgevoel en de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-vriendin, maar ook dat hij zich niet wenst te houden aan door daartoe bevoegde instanties opgelegde gedragsregels.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende ruim twee maanden schuldig gemaakt aan hennepteelt met 35 planten en heeft hij 1390 gram hennep voorhanden gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennep een stof is die, eenmaal in het verkeer gebracht, schadelijk kan zijn en risico's meebrengt voor de gezondheid van gebruikers en mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving veroorzaakt. De teelt van hennep is daarnaast niet alleen uit het oogpunt van de volksgezondheid onaanvaardbaar, maar ook omdat met de handel ervan grote winsten worden gemaakt buiten de legale economie. Het gevolg hiervan is dat hennepteelt allerlei vormen van criminaliteit genereert of bestendigt. Daarom worden verdachte deze feiten aangerekend.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 9 juli 2021 volgt dat verdachte eerder wegens andersoortige strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld tot geldboetes, taakstraffen en een gevangenisstraf. Ook is verdachte na het plegen van onderhavige feiten opnieuw veroordeeld, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Verder heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden zoals die uit het dossier blijken en zoals die ter terechtzitting door en namens verdachte naar voren zijn gebracht.
Alles afwegend acht het hof de in eerste aanleg opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf van twee weken passend en geboden. Oplegging van een taakstraf, zoals verzocht door de raadsman, is gelet op de aard en ernst van de feiten en verdachtes strafrechtelijk verleden een gepasseerd station.
In hoger beroep is sprake van een beperkte overschrijding van de redelijke termijn met vier maanden. Het vonnis dateert van 12 april 2019. Verdachte heeft op 26 april 2019 hoger beroep ingesteld en het eindarrest dateert van 25 augustus 2021. In aanmerking genomen de korte duur van de op te leggen straf, is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 57, 63 en 184a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 25 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.