ECLI:NL:GHARL:2021:8359

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
21-001741-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal en oplichting met valse sleutels

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal, diefstal met valse sleutels en oplichting, en kreeg een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte de veroordeling aangevochten, maar het hof heeft de eerdere uitspraak vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere vermogensdelicten, waarbij zij op slinkse wijze misbruik maakte van het vertrouwen van anderen. De verdachte had onder valse voorwendselen geld en goederen verkregen van verschillende benadeelde partijen, waaronder stichtingen en particulieren. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, met uitzondering van een deel van de vordering van de firma, die werd afgewezen omdat de btw niet voor vergoeding in aanmerking kwam. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de recidive van de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor soortgelijke delicten. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was, gezien de indicatie voor plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA).

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001741-19
Uitspraak d.d.: 18 augustus 2021 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2019 met parketnummer 18-730140-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Zwolle te Zwolle.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de eerste rechter en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 A en B, 2, 3 en 4 tenlastegelegde;
  • oplegging van een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ad € 887,32;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij2] ( [benadeelde partij2] ) ad € 511,-;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Firma [benadeelde partij3] ad € 1.028,-;
  • toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij4] ( [benadeelde partij4] ) ad € 408,-;
  • telkens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. D.W.H.M. Wolters, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2019 ter zake van – kortgezegd – diefstallen en oplichtingen veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen Stichting [benadeelde partij2] ( [benadeelde partij2] ), Stichting [benadeelde partij4] ( [benadeelde partij4] ) en Firma [benadeelde partij3] volledig toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] is deels toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 16 juli 2016 tot en met 21 juli 2016 te [plaats1] , in elk geval in de gemeente [gemeente1] , en/of te [plaats2] en/of te [plaats3] ,
A. (te [plaats1] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan of bij de [adres1] te [plaats1] heeft weggenomen een pinpas/bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
B. (te [plaats1] en/of [plaats2] en/of [plaats3] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pinautomaat heeft weggenomen geld, in elk geval enig goed, en/of met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening doormiddel van een pinbetaling heeft weggenomen geld (ongeveer 887,32 euro) van een bankrekening, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een pinpas/bankpas toebehorende aan en/of in gebruik bij [benadeelde partij1] (welke verdachte eerder wederrechtelijk had weggenomen);
2.
zij in of omstreeks de periode van 30 augustus 2016 tot en met 1 september 2016 te [plaats3] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij2] en/of een of meerdere medewerker(s) van Stichting [benadeelde partij2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld, immers heeft verdachte in voornoemde periode die [benadeelde partij2] en/of een of meerdere medewerker(s) van Stichting [benadeelde partij2] telefonisch benaderd en zich valselijk en/of bedrieglijk en/of listiglijk voorgedaan als een persoon genaamd [naam1] , werkzaam als begeleider van [naam2] en/of dat verdachte belde namens de familie [naam3] die een kindje hadden verloren en in financiële problemen zaten en dreigden uit hun huis te worden gezet en dringend geld nodig hadden en daar daarbij een bankrekeningnummer opgegeven en/of heeft verdachte een mailbericht gestuurd dat die familie [naam3] geld nodig had en/of heeft verdachte nogmaals gebeld met die [benadeelde partij2] en/of de Stichting [benadeelde partij2] dat de familie [naam3] leefgeld nodig had, waardoor een medewerker van de Stichting [benadeelde partij2] meermalen, althans eenmaal, werd bewogen geld (386 euro en 125 euro) over te maken op het telkens door verdachte opgegeven (bank)rekeningnummer;
3.
zij in of omstreeks de periode van 3 september 2016 tot en met 5 september 2016, in elk geval in de maand september 2016, te [plaats4] en/of (elders) in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam4] en/of een (andere) medewerker van het bedrijf [benadeelde partij3] ( [benadeelde partij3] ) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een televisietoestel (van het merk Samsung) en/of een televisietoestel (van het merk Philips), door
- zich voor te doen als een bonafide klant die een of meer televisietoestel(len) wilde kopen en/of
- aan te geven dat verdachte die televisietoestellen op rekening wilde kopen en/of dat verdachte die televisietoestellen maandag 5 september 2016 zou betalen en/of
- daarbij een (valse) naam " [naam5] " opgegeven en het (valse) adres, [adres2] , [plaats4] , in elk geval een andere naam dan verdachtes werkelijke naam en/of een ander adres dan verdachtes werkelijke adres,
waardoor die [naam4] en/of die (andere) medewerker van het bedrijf [benadeelde partij3] ( [benadeelde partij3] ) werd(en) bewogen tot bovengenoemde afgifte(s);
4.
zij in of omstreeks de maand september 2016 te [plaats5] , althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van de Stichting [benadeelde partij4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld (408 euro), immers heeft verdachte zich valselijk en/of bedrieglijk en/of listiglijk
- voorgedaan als mevrouw [naam6] , werkzaam bij [naam2] ambulant team, die werkzaam zou zijn voor het gezin [naam7] wonende aan de [adres3] te [plaats5] , welke gezin uit hun woning zou worden gezet in verband met een huurachterstand die zou zijn ontstaan door het overlijden van een baby en/of
- ( daarbij) aangegeven dat het gezin een bepaald bedrag te kort kwam en/of
- via een mailbericht vorenstaande nader toegelicht/uitgewerkt en/of
- ( daarbij) aangegeven dat het geld met spoed moest worden overgemaakt naar [naam5] , die haar leidinggevende zou zijn en/of
- ( daarbij) het bankrekeningnummer van [naam8] opgegeven (te weten een rekeningnummer, waarvan verdachte geld op kon nemen en/of over welke tegoeden daarvan verdachte kon beschikken),
waardoor een medewerker van die stichting " [benadeelde partij4] " werd bewogen tot het overmaken van 408 euro naar het opgegeven (bank)rekeningnummer.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 1

Door de verdediging is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de onder 1 tenlastegelegde diefstallen niet kunnen worden bewezen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De wisselende en onjuiste verklaringen van aangever en zijn vrouw kunnen niet worden gebruikt voor het bewijs. Uit niets blijkt dat verdachte de pinpas heeft gestolen en de pas zonder toestemming heeft gebruikt, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
In het bijzonder overweegt het hof daarbij het volgende.
Het hof ziet in de door de raadsman aangevoerde ‘merkwaardigheden’ geen aanleiding om de verklaringen van aangever [benadeelde partij1] en/of zijn vrouw van het bewijs uit te sluiten. Deze verklaringen komen op hoofdlijnen met elkaar overeen en vinden bovendien steun in de verklaringen van getuige [getuige1] , de bevindingen van de politie en de eigen verklaring van verdachte voor zover inhoudende dat zij in de maand juli van 2016 een week of anderhalve week bij de familie [benadeelde partij1] heeft verbleven, dat zij met de pas van
in [plaats1] heeft gepind en dat zij de persoon op de foto op pagina 76 van het politiedossier is. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof ziet in het dossier geen aanknopingspunten ter ondersteuning van het door verdachte aangevoerde (alternatieve) scenario dat zij de in de aangifte genoemde transacties met toestemming van aangever heeft verricht. Haar verklaringen, die haaks staan op de verklaring van aangever [benadeelde partij1] en zijn vrouw en bovendien zeer wisselend zijn, acht het hof geenszins aannemelijk geworden.
Het verweer wordt verworpen.
Het voorgaande brengt mee dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder 1 A en B tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij in de periode van 16 juli 2016 tot en met 21 juli 2016,
A. te [plaats1] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres1] te [plaats1] heeft weggenomen een pinpas/bankpas toebehorende aan [benadeelde partij1] , en
B. te [plaats1] en [plaats2] en [plaats3] , meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen geld en met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening door middel van een pinbetaling heeft weggenomen geld (ongeveer 887,32 euro) van een bankrekening, toebehorende aan [benadeelde partij1] , waarbij verdachte dat weg te nemen geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas/bankpas toebehorende aan [benadeelde partij1] , welke verdachte eerder wederrechtelijk had weggenomen;
2.
zij in de periode van 30 augustus 2016 tot en met 1 september 2016 te [plaats3] , meermalen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij2] van Stichting [benadeelde partij2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld, immers heeft verdachte in voornoemde periode die [benadeelde partij2] van Stichting [benadeelde partij2] telefonisch benaderd en zich valselijk en bedrieglijk en listiglijk voorgedaan als een persoon genaamd [naam1] , werkzaam als begeleider van [naam2] en dat verdachte belde namens de familie [naam3] die een kindje hadden verloren en in financiële problemen zaten en dreigden uit hun huis te worden gezet en dringend geld nodig hadden en daar daarbij een bankrekeningnummer opgegeven en heeft verdachte een mailbericht gestuurd dat die familie [naam3] geld nodig had en heeft verdachte nogmaals gebeld met die [benadeelde partij2] en de Stichting [benadeelde partij2] dat de familie [naam3] leefgeld nodig had, waardoor een medewerker van de Stichting [benadeelde partij2] meermalen werd bewogen geld (386 euro en 125 euro) over te maken op het telkens door verdachte opgegeven bankrekeningnummer;
3.
zij in de periode van 3 september 2016 tot en met 5 september 2016, te [plaats4] met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam4] en een andere medewerker van het bedrijf [benadeelde partij3] ( [benadeelde partij3] ) heeft bewogen tot de afgifte van een televisietoestel van het merk Samsung en een televisietoestel van het merk Philips, door
- zich voor te doen als een bonafide klant die televisietoestellen wilde kopen en
- aan te geven dat verdachte die televisietoestellen op rekening wilde kopen en dat verdachte die televisietoestellen maandag 5 september 2016 zou betalen en
- daarbij een valse naam " [naam5] " opgegeven en het valse adres, [adres2] , [plaats4] ,
waardoor die [naam4] en die andere medewerker van het bedrijf [benadeelde partij3] ( [benadeelde partij3] ) werden bewogen tot bovengenoemde afgiften;
4.
zij in de maand september 2016 te [plaats5] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, een medewerker van de Stichting [benadeelde partij2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld (408 euro), immers heeft verdachte zich valselijk en bedrieglijk en listiglijk
- voorgedaan als mevrouw [naam6] , werkzaam bij [naam2] ambulant team, die werkzaam zou zijn voor het gezin [naam7] wonende aan de [adres3] te [plaats5] , welke gezin uit hun woning zou worden gezet in verband met een huurachterstand die zou zijn ontstaan door het overlijden van een baby en
- daarbij aangegeven dat het gezin een bepaald bedrag te kort kwam en
- via een mailbericht vorenstaande nader toegelicht en
- daarbij aangegeven dat het geld met spoed moest worden overgemaakt naar [naam5] , die haar leidinggevende zou zijn en
- daarbij het bankrekeningnummer van [naam8] opgegeven, te weten een rekeningnummer, waarvan verdachte geld op kon nemen en over welke tegoeden daarvan verdachte kon beschikken,
waardoor een medewerker van die stichting [benadeelde partij4] werd bewogen tot het overmaken van 408 euro naar het opgegeven bankrekeningnummer.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal
en
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de maanden juli en september 2016 schuldig gemaakt aan een reeks vermogensdelicten, waarbij zij steeds op slinkse, brutale en geraffineerde wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat anderen in haar stelden. Zij deed dit onder meer door een pinpas te stelen van mensen bij wie zij (kosteloos) een week had verbleven en vervolgens geld van hun rekening te pinnen, terwijl bovendien het saldo van die rekening uiteindelijk negatief was. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting door onder valse voorwendselen/toezeggingen twee televisies uit een winkel mee te nemen zonder deze (ooit) te betalen en door op doortrapte wijze geld te vragen van twee charitatieve stichtingen. Doordat het geld van de stichtingen in verdachtes zak verdween kon het niet gebruikt worden voor mensen die in acute financiële nood verkeren.
Door haar handelen heeft verdachte de slachtoffers niet alleen financieel benadeeld, maar heeft zij ook hun vertrouwen in de medemens ernstig geschaad. Verdachte heeft zich om deze (financiële) gevolgen voor de slachtoffers niet bekommerd en is alleen uit geweest op eigen financieel gewin.
Het hof houdt in het nadeel van verdachte rekening met het feit dat zij, zo blijkt uit haar strafblad van 9 juli 2021, eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke vermogensdelicten tot (gevangenis)straffen en zelfs is daarvoor de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anderzijds houdt het hof bij de strafoplegging ook rekening met artikel 63 Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder de beslissing van de rechtbank Overijssel van 18 september 2018, waarbij verdachte voor zestien soortgelijke feiten en achttien ad-informandum gevoegde feiten tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan een jaar voorwaardelijk, is veroordeeld. De onderhavige feiten zijn begaan in 2016 en hadden dus ook bij dit vonnis kunnen worden afgedaan.
In hoger beroep is sprake van een (beperkte) overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier maanden. Het vonnis dateert van 26 maart 2019. Verdachte heeft op 1 april 2019 hoger beroep ingesteld en het eindarrest dateert van 18 augustus 2021.
Ter zitting in hoger beroep is door de verdediging verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is aangevoerd dat deze zaak de laatste nog openstaande zaak is en dat verdachte op dit moment direct kan worden geplaatst in een FPA. Gedurende haar detentie heeft verdachte gewerkt aan zichzelf: zij heeft certificaten behaald en meegewerkt aan een psychologisch onderzoek en een delictanalyse. Verdachte heeft een indicatie gekregen om te worden opgenomen in een FPA en vervolgens te worden geplaatst op een zorgboerderij. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf maakt dat de plaatsing zal moeten worden uitgesteld, aldus de raadsman.
Gelet op de ernst van de feiten en de veelvuldige recidive is in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de politierechter en geëist door de advocaat-generaal zonder meer passend en geboden.
Alles afwegend, in het bijzonder gelet op de verkregen indicatie voor plaatsing in een FPA, het tijdsverloop en rekening houdend met artikel 63 Wetboek van Strafrecht, zal het hof volstaan met de oplegging van een forse geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren. Verdachte krijgt een kans om te laten zien dat zij daadwerkelijk in staat is tot gedragsverandering. Dit is niet alleen in het belang van verdachte, maar ook in het belang van de maatschappij, omdat daarmee recidive wordt voorkomen. De voorwaardelijke straf dient ook als stok achter de deur ter ondersteuning van verdachtes voornemen om ditmaal op het rechte pad te blijven en door in de FPA grondig mee te werken aan haar behandeling
Voor wat betreft de termijnoverschrijding volstaat het hof met de vaststelling dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep is overschreden. De aard van de op te leggen straf leent zich niet voor matiging.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] (feit 1)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 887,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 710,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht bewezen dat verdachte dit bedrag van de benadeelde partij heeft gestolen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij2] t.a.v. [benadeelde partij2] (feit 2)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 511,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Namens verdachte is aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt dat [benadeelde partij2] bevoegd is de benadeelde partij te vertegenwoordigen en namens deze een vordering in te dienen.
Het hof is – evenals de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat, hoewel de bevoegdheid van [benadeelde partij2] niet geheel juist is onderbouwd met stukken, uit het dossier voldoende blijkt dat de vordering afkomstig is van de stichting waaraan de gestelde schade is toegebracht. Uit de aangifte volgt dat [benadeelde partij2] werkzaam is als bureaumedewerker bij Stichting [benadeelde partij2] en dat hij gerechtigd is om namens de benadeelde partij aangifte te doen. Nu de bevoegdheid van [benadeelde partij2] bovendien niet met concrete bezwaren is betwist acht het hof de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij Firma [benadeelde partij3] (feit 3)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.028,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Namens verdachte is aangevoerd dat de gevorderde btw geen schade oplevert en dus niet kan worden toegewezen. Ook is aangevoerd dat het schadebedrag moet worden beperkt tot de inkoopprijs van de tv’s, omdat alleen in die zin de werkelijke schade moet worden vergoed.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vermogensschade omvat zowel het geleden verlies als de gederfde winst, zodat ook de winst die niet is gemaakt tot de schade wordt gerekend. Het hof gaat dus uit van de op de facturen genoemde bedragen.
De blijkens de overgelegde facturen berekende btw komt – zoals betoogd door de raadsman – niet voor vergoeding aanmerking, aangezien de benadeelde partij die als ondernemer kan verrekenen, zodat in zoverre geen sprake is van schade. Het hof zal dit deel van de schadepost, ter hoogte van € 178,42, dan ook afwijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voor het overige voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij4] t.a.v. [benadeelde partij4] (feit 4)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 408,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 887,32 (achthonderdzevenentachtig euro en tweeëndertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 887,32 (achthonderdzevenentachtig euro en tweeëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 juli 2016.
Vordering van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij2] t.a.v. [benadeelde partij2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 511,00 (vijfhonderdelf euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Stichting [benadeelde partij2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 511,00 (vijfhonderdelf euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 september 2016.

Vordering van de benadeelde partij Firma [benadeelde partij3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Firma [benadeelde partij3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 849,58 (achthonderdnegenenveertig euro en achtenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Firma [benadeelde partij3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 849,58 (achthonderdnegenenveertig euro en achtenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 september 2016.
Vordering van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij4] t.a.v. [benadeelde partij4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Stichting [benadeelde partij4] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 408,00 (vierhonderdacht euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Stichting [benadeelde partij4] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 408,00 (vierhonderdacht euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 september 2016.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A. Meester en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 18 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.