ECLI:NL:GHARL:2021:8357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
21-002200-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van strafoplegging in hoger beroep wegens poging tot zware mishandeling in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling in vereniging en kreeg een gevangenisstraf van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. Het hof bevestigt het vonnis, maar past de strafoplegging aan. De gevangenisstraf wordt vastgesteld op 197 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof oordeelt dat de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, niet nodig zijn omdat de verdachte al voldoende ondersteuning ontvangt in de zorg en hulpverlening.

De zaak kwam voor het hof na een hoger beroep ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting op 18 augustus 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak voor de verdachte vroeg voor een deel van de tenlastelegging, maar veroordeling voor de poging tot zware mishandeling. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen, evenals de impact van de feiten op het slachtoffer, die onder psychische dwang in de woning van de verdachte is gebracht.

Het hof concludeert dat er voldoende bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De verdachte heeft de pinnen van een electro-shock apparaat op het hoofd van het slachtoffer geplaatst, wat leidt tot de conclusie dat hij medeplichtig is aan de zware mishandeling. De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte, die kwetsbaar is en onder behandeling staat voor psychische problemen. Het hof bevestigt het vonnis, met aanpassing van de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002200-20
Uitspraak d.d.: 1 september 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 juli 2020 met parketnummer 18-950031-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte ter zake van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, verplichte ambulante behandeling en (blijven) meewerken aan schuldsanering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.P.E.M. Pover, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 1 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet ontvankelijk verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 2 juli 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 2 subsidiair tenlastegelegde ‘poging tot zware mishandeling in vereniging’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, verplichte ambulante behandeling en meewerken aan schuldsanering.
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de strafoplegging. In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover daarvoor vatbaar, vernietigen.
Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof, in verband met de door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweren, daarin de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt.
Het vonnis waarvan beroep dient gelet op het voorgaande - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.

Aanvulling van gronden

De raadsman van verdachte heeft ter zitting van het hof ter zake van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde onder meer aangevoerd dat geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] . Verdachte heeft in opdracht van [naam medeverdachte] de pinnen van het electro-shock apparaat op de slapen van aangever [naam aangever] gezet. Verdachte had daarin geen keus en hij had niet de mogelijkheid om op dat moment tegenwicht aan [naam medeverdachte] te bieden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij onder dreiging van een mes door [naam medeverdachte] werd gedwongen om de pinnen op het hoofd van aangever te zetten. Verdachte is echter de enige die verklaart over een mes bij [naam medeverdachte] . Dat [naam medeverdachte] verdachte heeft bedreigd met een mes is geenszins aannemelijk geworden. Ook anderszins is niet gebleken van een zodanige druk dat verdachte daaraan geen weerstand heeft kunnen bieden. Hoewel het hof wel wil aannemen dat [naam medeverdachte] degene was die de initiatieven nam en de lakens uitdeelde, is niet gebleken dat verdachte een willoos werktuig van die [naam medeverdachte] was. Uit de beschrijving van het gemaakte filmpje blijkt dit ook niet.
Nu verdachte de pinnen op het hoofd van aangever heeft gezet en ook heeft gehouden toen [naam medeverdachte] het electro-shock apparaat in werking stelde, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof neemt de navolgende motivering van de rechtbank uit het deels bevestigde vonnis over:
“De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] het slachtoffer [naam aangever] tot tweemaal toe stroomstoten hebben toegediend in de woning van verdachte. Het toedienen van de stroomstoten gebeurde in een setting waarin het slachtoffer onder (psychische) dwang naar de woning van verdachte is gebracht door [naam medeverdachte] . In die woning werd een sfeer geschapen voor aangever om mee te werken aan hetgeen van hem werd verlangd ook al had dat voor hem ernstige fysieke en psychische gevolgen.
Verdachte kan worden verweten dat hij niet op enig moment tegen [naam medeverdachte] heeft gezegd dat hij niet (meer) wilde meewerken. Dat verdachte zou zijn bedreigd met een mes door [naam medeverdachte] kan niet uit het dossier worden afgeleid.
Uit de verklaringen van het slachtoffer en ook uit andere informatie die zich in het dossier bevindt blijkt dat de gebeurtenissen een grote impact op het slachtoffer hebben gehad.
Het slachtoffer ondervindt nog steeds de nare gevolgen van hetgeen hem op 19 juni 2019 is overkomen. Er is hier sprake van een slachtoffer met psychische beperkingen. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij slachtoffers met een dergelijke beperking de impact groter kan zijn en het herstel langer.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het bewezen verklaarde in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van [naam psychiater] , psychiater, van 15 juni 2020. Dit rapport houdt als conclusie onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Er is sprake van schizofrenie van het paranoïde type, middels medicatie partieel in remissie.
Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte komt over als een kwetsbare, eenzame man. Hij kan mensen niet van zich af houden en dat trekt ook verkeerde personen aan. Hij is beïnvloedbaar en kan niet goed nee zeggen.
Het recidiverisico zou als matig kunnen worden ingeschat. Er bestaat een psychische stoornis waarbij de negatieve symptomen (vervlakking) een risicofactor kunnen zijn voor delictgedrag net als mogelijk cannabisgebruik.
Het gebruik van middelen en het ontbreken van een steunend netwerk kunnen van belang zijn voor de kans op recidive.
De psychiater adviseert om de huidige behandeling van verdachte voort te zetten met toevoeging van een poliklinische forensisch psychiatrisch contact met aandacht voor de woonsituatie, het sociaal netwerk en dagbesteding.
In het rapport van de reclassering GGZ VNN Assen van 30 januari 2020 komt naar voren dat verdachte alleen woont en geen structurele daginvulling heeft. Verdachte laat mensen in zijn woning toe (met psychische/druggerelateerde problematiek) en wordt daardoor in negatieve zin beïnvloed. Verdachte lijkt daar geen weerstand aan te kunnen bieden.
De reclassering acht, gelet op de leefsituatie van verdachte, de beïnvloedbaarheid en zijn kwetsbaarheid een ambulante behandeling via FACT GGZ geïndiceerd.”
Alles overwegende acht het hof de straf zoals opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal, te weten een gevangenisstraf van 197 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, passend en geboden. Het hof stelt de proeftijd op 2 jaren.
Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel niet de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering GGZ VNN in het rapport van 30 januari 2020 is geadviseerd. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat verdachte op alle gebieden die de reclassering benoemt thans al hulp krijgt. Verdachte heeft drie dagen in de week werk via het zorglab van de gemeente, hij is medicatietrouw, hij ontvangt één keer per week begeleiding van een coach van Jan Arends en er is sprake van vrijwillig budgetbeheer via de GKB. Het hof acht verdachte, gelet op het voorgaande, voldoende ingebed in de zorg en de hulpverlening.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
197 (honderdzevenennegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarvoor vatbaar, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 1 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.