ECLI:NL:GHARL:2021:8312

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
31 augustus 2021
Zaaknummer
200.289.967
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de onderbewindstelling van goederen van een meerderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de goederen van de rechthebbende onder bewind zijn gesteld. De rechthebbende, geboren in 1998, had verzocht om zijn goederen onder bewind te stellen vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand. De kantonrechter had op 19 november 2020 besloten om het bewind in te stellen, maar de rechthebbende is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 augustus 2021 is gebleken dat de situatie van de rechthebbende sinds de bestreden beschikking is veranderd. Hij woont nu samen met een partner en heeft werk, wat zijn financiële situatie heeft verbeterd. De bewindvoerder heeft aangegeven dat hij vertrouwen heeft in de nieuwe situatie van de rechthebbende en dat de maatregel van bewind niet langer noodzakelijk is. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor het bewind nog aanwezig zijn, maar dat het niet meer passend is om het bewind over alle goederen van de rechthebbende in stand te houden. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd voor de periode tot 1 oktober 2021, maar het bewind voor de periode daarna vernietigd. De uitspraak zal worden ingeschreven in het Centraal curatele- en bewindsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.967
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 8841085)
beschikking van 31 augustus 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. R.G. Groen te ’s-Gravenhage,
en
[verweerder] handelende onder de naam [verweerder] bewindvoering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verder: de kantonrechter, van 19 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 februari 2021, en
  • het standpuntenstuk van de bewindvoerder met producties van 10 mei 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 augustus 2021 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens zijn de moeder van de rechthebbende en de bewindvoerder verschenen.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1998 te [plaats1] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 14 september 2020, heeft de rechthebbende verzocht zijn goederen onder bewind te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en de bewindvoerder tot bewindvoerder benoemd.
4.2
De rechthebbende is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het bewind over alle goederen van de rechthebbende op te heffen.
4.3
In het standpuntenstuk heeft de bewindvoerder verzocht hem als bewindvoerder te ontslaan op een door het hof te benoemen datum.
4.4
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de rechthebbende het verzoek nader toegelicht en het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het destijds geldende artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
Uit het door de bewindvoerder overgelegde standpuntenstuk blijkt dat de rechthebbende verschillende schulden had. Door het bewind is er inzicht gekomen in deze schulden en zijn er oplossingen aangedragen om die schulden af te lossen. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de gronden voor het ingestelde bewind aanwezig waren.
5.3
Sinds de bestreden beschikking is er veel veranderd. De rechthebbende woont niet meer thuis bij zijn moeder. Hij woont samen met mevrouw [naam1] ( [naam1] ) in haar huurwoning in [woonplaats1] . De rechthebbende heeft werk en deelt de woonlasten met [naam1] . [naam1] kan de rechthebbende begeleiden bij het omgaan met zijn financiën. De bewindvoerder heeft er vertrouwen in dat [naam1] die taak naar behoren kan uitvoeren. De situatie van de rechthebbende is nu stabiel, aldus de bewindvoerder.
5.4
Gebleken is dat de rechthebbende moeite heeft zijn financiële zaken te overzien en op orde te houden. Dat maakt dat de gronden voor het bewind nog aanwezig zijn. De maatregel van bewind is een verstrekkende maatregel die de zelfbeschikking van het individu beperkt. Een beschermingsmaatregel zoals bewind dient niet verder in te grijpen dan noodzakelijk. De situatie van de rechthebbende is na de instelling van het bewind gewijzigd. Hij woont samen met [naam1] en heeft plannen met haar te trouwen. [naam1] kan de rechthebbende helpen zijn financiële zaken op orde te houden. Het hof acht de verstrekkende maatregel van het instellen van een bewind over alle goederen van de rechthebbende daarom niet meer passend en noodzakelijk. De rechthebbende, de bewindvoerder en de moeder hebben op de mondelinge behandeling verklaard ermee te kunnen instemmen dat het bewind eindigt.
Het hof zal het bewind tot 1 oktober 2021 in stand laten en de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het bewind is ingesteld voor de periode tot 1 oktober 2021. Tot 1 oktober 2021 heeft de bewindvoerder dan de tijd om het bewind in samenspraak met de rechthebbende en [naam1] af te wikkelen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover het bewind is ingesteld voor de periode daarna en het verzoek alsnog afwijzen.
5.5
Aangezien de onderbewindstelling wordt opgeheven, zal het hof bepalen dat deze uitspraak wordt ingeschreven in het Centraal curatele- en bewindsregister.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 november 2020 tot 1 oktober 2021;
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 november 2020 voor zover het bewind is ingesteld voor de periode vanaf 1 oktober 2021;
bepaalt dat deze uitspraak wat de vernietiging van de instelling van het bewind met ingang van 1 oktober 2021 betreft door de griffier wordt ingeschreven in het openbare Centraal curatele- en bewindsregister;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, E.B. Knottnerus en J.B. de Groot, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 31 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.