Het hof oordeelt als volgt.
Een ondertekend geschrift (onderhandse akte) levert dwingend bewijs op tussen de bij die akte betrokken partijen. De bewijskracht van die akte is gelegen in het origineel en dat heeft de man niet in het geding gebracht, terwijl het de man duidelijk was dat de vrouw de echtheid van de akte betwistte. De man heeft ook niet op andere wijze getracht aan te tonen dat substantiële bedragen zijn geschonken, bijvoorbeeld door overlegging van de schenkingsaangifte. Desgevraagd is ter zitting namens de man verklaard dat geen aangifte van deze schenking(en) is gedaan. Evenmin heeft de man bankafschriften of andere bescheiden overgelegd waaruit blijkt dat bedragen zijn betaald.
De vrouw heeft aangevoerd dat de woning geheel is gefinancierd met een hypothecaire geldlening en dat heeft de man niet weersproken. In dat licht is onduidelijk wat de noodzaak was voor de niet onaanzienlijke en volgens de akte kennelijk grotendeels in contanten gedane schenking.
Opmerkelijk is verder dat deze substantiële schenking(en) bij de rechtbank geheel niet aan de orde is (zijn) gekomen, nu de man kennelijk vergeten was deze te noemen. Ook in hoger beroep moest het hof de man erop attenderen dat het betreffende stuk niet was bijgevoegd bij het beroepschrift. In de overeenkomst staat dat partijen in 2017 zijn gehuwd, terwijl dit op 9 mei 2018 is geweest, hetgeen de waarachtigheid van het stuk evenmin ten goede komt.
Tenslotte licht de man ook niet toe hoe zijn ouders over bedragen van een dergelijke omvang konden beschikken, hetgeen in het licht van de stelling van de vrouw dat haar voormalige schoonouders geen hoog inkomen hebben, wel voor de hand had gelegen.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de man niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk een schenking onder uitsluiting heeft ontvangen, althans dat die stelling door de vrouw voldoende is betwist. Het hof laat in het midden of de uitsluitingsclausule nodig was, gelet op het van toepassing zijnde huwelijksvermogensregime.
In zijn beroepschrift doet de man een niet gespecificeerd bewijsaanbod van zijn stellingen. Dit bewijsaanbod passeert het hof omdat in hoger beroep van een partij die bewijs aanbiedt mag worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welk van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen (HR 9 juli 2004, HR:2004:AO7817). Dat heeft de man nagelaten.
Gelet op het vorenstaande houdt het hof geen rekening met een door de man ontvangen schenking. Grief 4 van de man faalt.