ECLI:NL:GHARL:2021:830

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.263.214
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de hoofdverblijfplaats van kinderen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De ouders, de man en de vrouw, zijn in maart 2007 uit elkaar gegaan en hebben samen het gezag over hun kinderen, geboren in 2005 en 2006. De vrouw heeft de kinderen tot nu toe verzorgd, maar de man heeft verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats naar hem, evenals een herziening van de alimentatieverplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat er al jarenlang strijd is tussen de ouders, wat negatieve gevolgen heeft voor de kinderen. Na gesprekken met de kinderen en het inwinnen van advies van de raad voor de kinderbescherming, heeft het hof besloten dat het in het belang van de kinderen is dat zij meer tijd bij de man doorbrengen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is per 1 april 2021 bij de man vastgesteld, met een nieuwe regeling voor de zorg- en opvoedingstaken. De alimentatieverplichtingen zijn ook herzien, waarbij de man een lagere bijdrage aan de vrouw moet betalen, en de vrouw vanaf 1 april 2021 geen bijdrage meer aan de man hoeft te betalen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.263.214
(zaaknummer rechtbank Overijssel 205780)
beschikking van 28 januari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. van Straten te Hengelo (O).

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 23 oktober 2017, 6 december 2018 en
4 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 4 april 2019 verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 juli 2019;
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Straten van 6 januari 2020 met een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling en een productie;
  • een journaalbericht van mr. Beerentsen van 8 september 2020 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Straten van 18 september 2020 met producties.
2.2
Op 28 september 2020 hebben de hierna onder 3.1 genoemde [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afzonderlijk en buiten aanwezigheid van partijen gesproken met het hof.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2020 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de vrouw, en
- [B] namens de raad voor de kinderbescherming.
De vrouw was niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben in maart 2007 hun relatie verbroken. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 te [A] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2006 te [A] .
Partijen hebben samen het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de vrouw.
3.2
Partijen zijn in een vaststellingsovereenkomst van 21 november 2007, die deel uitmaakt van de beschikking van de rechtbank Almelo van 12 december 2007,
een regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen.
3.3
In de beschikking van 2 januari 2008 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen afgewezen wegens gebrek aan draagkracht bij de man.
3.4
In de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 13 april 2010 is de beschikking van de rechtbank Almelo van 12 december 2007 en de daarbij behorende de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus
gewijzigd, dat de kinderen bij de man verblijven: de ene week van vrijdagmiddag 16.30 uur tot dinsdagmiddag 17.00 uur en de andere week van maandagmorgen 8.00 uur tot dinsdagmiddag 17.00 uur.
3.5
In onderling overleg zijn vervolgens wijzigingen doorgevoerd in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de kinderen de ene week van donderdagochtend 08.00 uur tot vrijdagmiddag 17.00 uur bij de man verblijven en de daaropvolgende week van
donderdagochtend 08.00 uur tot maandagochtend 08.00 uur, en dat zij de overige dagen bij de vrouw verblijven.
3.6
In de beschikking van de rechtbank Almelo van 15 september 2010 is de tussen
partijen op 21 november 2007 gesloten vaststellingsovereenkomst aangevuld met de
volgende vakantieregeling:
• voorjaarsvakantie: de kinderen verblijven in de oneven jaren de gehele week bij de
vrouw en in de even jaren bij de man;
• meivakantie: de kinderen verblijven in 2011 de eerste week bij de man en de tweede
week bij de vrouw en dit zo jaarlijks wisselend;
• zomervakantie: de kinderen verblijven in 2011 de eerste drie weken bij de man en de
laatste drie weken bij de vrouw en dit zo jaarlijks wisselend;
• herfstvakantie: de kinderen verblijven de eerste helft van de herfstvakantie bij de man
en de tweede helft bij de vrouw.
3.7
In de tussenbeschikking van 23 oktober 2017 heeft de kinderrechter - kort weergegeven - de ouders verwezen naar ouderschapsbemiddeling van “ [C] ” en aan de raad verzocht onderzoek te doen naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorg- en contactregeling met de niet-verzorgende ouder, en het verzoek tot vervangende toestemming voor een hulpverleningstraject voor [de minderjarige2] .
3.8
In de tussenbeschikking van 6 december 2018 heeft de kinderrechter iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek.

4.Het geschil

4.1
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 4 april 2019 heeft de kinderrechter de door de man van de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 maart 2017 tot 1 januari 2018 vastgesteld op € 23,50 per kind per maand, met ingang van 1 januari 2018 op € 16,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en de kosten van de procedure gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De grieven zien op de kinderalimentatie, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- het verzoek van de vrouw om ten laste van de man een bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vast te stellen niet-ontvankelijk te verklaren
dan wel af te wijzen;
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de man te bepalen;
  • te bepalen dat de vrouw aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van € 188,- per kind per maand zal betalen, bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een zodanig bedrag als het hof juist vindt;
  • een zorg- en contactregeling tussen de vrouw en de kinderen vast te stellen van één weekeinde per veertien dagen van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen zoals reeds jaren gangbaar is.
4.3
De vrouw is op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de kinderalimentatie en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De vrouw verzoekt het hof in een beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beschikkingen van de rechtbank Almelo van 12 december 2007, van het gerechtshof Arnhem van 13 april 2010 en van de rechtbank Almelo van 15 september 2010 te wijzigen en te bepalen dat tussen de man en de kinderen de volgende zorg-/contactregeling zal gelden:
regulier
Er is sprake van een co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen de ene week van
donderdagochtend 8.00 uur tot vrijdagmiddag 17.00 uur en de daaropvolgende week van donderdagochtend 08.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur bij de man verblijven.
vakanties en feestdagen
- vakanties en feestdagen worden door de ouders in onderling overleg bij helfte gedeeld.
De ouders maken jaarlijks aan het begin van het jaar in onderling overleg een schema voor de exacte verdeling van de vakanties en feestdagen (inclusief wisselmomenten);
- de kinderen fietsen zelf van de ene ouder naar de andere ouder. De ouder bij wie de
kinderen verblijven, zal de spullen van de kinderen bij de andere ouder ophalen;
- het weekend voorafgaand aan de eerste vakantiedag (maandag) verblijven de kinderen bij de ouder waar zij de desbetreffende vakantieweek zijn. Dat betekent dat er een weekend wordt geruild. Het is uiteindelijk de bedoeling de vakantie- en feestdagen verdeling ten gunste van de kinderen en in het belang van de kinderen te laten verlopen. Dit betekent zo veel mogelijk aanééngesloten periodes;
- Voor de vakanties geldt de volgende basisregeling:
  • De kinderen verblijven in de voorjaarsvakantie in de oneven jaren de gehele week bij de vrouw en in de even jaren de gehele week bij de man;
  • De kinderen verblijven in de meivakantie in de oneven jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw. In de even jaren verblijven de kinderen de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
  • De kinderen verblijven in de zomervakantie in de oneven jaren de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij vrouw. In de even jaren verblijven de kinderen de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man. Indien de kinderen langer dan 6 weken vakantie hebben, worden de overige weken bij helfte tussen de ouders gedeeld;
  • De kinderen verblijven in de herfstvakantie jaarlijks de eerste helft van de week bij de vrouw en de tweede helft van de week bij de man;
  • Indien er gedurende het jaar door één van beide ouders een wijziging wordt voorgesteld, zal de andere ouder hiermee flexibel omgaan en het belang van de kinderen voor ogen houden.
verjaardagen
- Het kind viert de verjaardag bij de ouder bij wie het op dat moment verblijft. Deze ouder biedt de mogelijkheid aan de andere ouder om het kind op de verjaardag te bezoeken;
- de kinderen verblijven bij de jarige ouder;
- de kinderen krijgen de gelegenheid hun (half)zus [D] te bezoeken op
haar verjaardag op 1 november;
- de kinderen worden in staat gesteld de grootouders te bezoeken op hun verjaardag (opa vaderszijde: 17 maart; oma vaderszijde: 3 april; opa moederszijde: 22 april; oma moederszijde: 28 december). De ouder wiens ouder jarig is, zorgt dat de kinderen de jarige kunnen bezoeken. De ouders spreken acceptabele tijden af zodat het schoolwerk van de kinderen of andere afspraken niet in het geding komen, en
II. de beschikking van de rechtbank Almelo van 12 januari 2008 te wijzigen en de man te veroordelen om met ingang van 1 maart 2017 dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 373,- per kind per maand te voldoen, telkens bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen, kosten rechtens.
4.4
De man voert verweer en verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

hoofdverblijfplaats en verdeling zorg- en opvoedingstaken
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
Het hof vindt het in het belang van de kinderen wenselijk dat de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal worden gewijzigd, in die zin, dat de kinderen ongeveer 40% van de tijd bij de vrouw verblijven en 60% van de tijd bij de man. Daarmee zal ook de hoofdverblijfplaats van de kinderen worden gewijzigd van de vrouw naar de man. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.3
Duidelijk is dat er al jarenlang strijd is tussen de ouders en dat de kinderen daar last van hebben. In de woorden van [de minderjarige2] kiest de een links als de ander rechts wil. Beide kinderen hebben in het gesprek met het hof herhaald dat zij de ruzies zat zijn. Het hulpverlening-
traject “ [E] ” van [C] heeft geen verbetering gebracht in de communicatie tussen de ouders. In een verslag van een medewerker van [C] van 13 augustus 2018 staat dat het communicatiepatroon tussen de ouders op dit moment niet te doorbreken is.
De ouders lijken vast te houden aan hun eigen overtuigingen en houden hierdoor beiden de vicieuze cirkel in stand.
5.4
Hoewel de kinderen duidelijk last hebben van de strijd tussen de ouders, hebben zij het bij iedere ouder afzonderlijk goed. Het hof meent net als de raad dat de kans klein is dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en
opvoedingstaken de communicatie tussen de ouders zal verbeteren. In afwijking van het
advies van de raad vindt het hof het in het belang van de kinderen om de wens van de
kinderen te honoreren om de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken om te draaien. Dat wil zeggen dat de kinderen ongeveer 60% van de tijd van de man zijn en 40% van de tijd bij de vrouw. De kinderen hebben een consistente wens daartoe, die het hof als eigen overkomt. Voorstelbaar is dat de kinderen zich in deze levensfase van puberteit meer spiegelen aan de man en daarom de behoefte voelen om meer tijd met hem door te brengen dan nu het geval is. Dat lijkt niet alleen ingegeven door de wens dat dit “eerlijker” zou zijn, maar dit heeft in ieder geval voor [de minderjarige2] ook te maken te hebben met de dieren die hij bij de man heeft.
5.5
De vrouw heeft in haar verzoekschrift in eerste aanleg verzocht rekening te houden met haar werktijden, op maandag en dinsdag tot 15.00 uur en op donderdag en vrijdag -als de kinderen bij de man verblijven- tot 17.00 uur. Nu de vrouw dit verzoek niet heeft prijsgegeven dient het hof dit in het kader van de devolutieve werking te beoordelen.
De vrouw zit inmiddels in de Ziektewet, zodat de aanpassing in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vooralsnog geen probleem zal zijn. Mocht de vrouw haar werk hervatten, dan kan de vrouw ofwel haar werkgever verzoeken haar werktijden enigszins aan te passen. Als dat niet lukt, dan zijn de kinderen gezien hun leeftijd in staat enkele uren in de middag op een leeftijd zonder aanwezigheid van de vrouw bij haar door te brengen.
5.6
Het hof zal met ingang van 1 april 2021 als reguliere verdeling van de zorg- en
opvoedingstaken vaststellen dat de kinderen de ene week van donderdagochtend 8.00 uur tot vrijdagmiddag 17.00 uur en de daaropvolgende week van donderdagochtend 08.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur bij de vrouw verblijven.
vakanties, feest- en verjaardagen
5.7
De man kan zich met uitzondering van de herfstvakantie vinden in de door de vrouw in hoger beroep voorgestelde regeling voor de vakanties en feestdagen. Volgens de man wordt al ruim twaalf jaar uitvoering gegeven aan deze regeling en volgens hem blijft alleen over de herfstvakantie veel discussie bestaan. Het hof zal op het punt van de herfstvakantie de door de man voorgestelde regeling vaststellen, nu dit recht doet aan het ook door de vrouw onderschreven uitgangspunt dat de kinderen zoveel mogelijk aaneengesloten periodes bij de andere ouder verblijven. Voor het overige zal het hof de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de vakanties en feestdagen op dit punt toewijzen. Dat betekent dat de regeling voor de vakanties, feest- en verjaardagen als volgt zal worden vastgesteld:
- de vakanties en feestdagen worden door ouders in onderling overleg bij helfte gedeeld.
De ouders maken jaarlijks aan het begin van het jaar in onderling overleg een schema voor de exacte verdeling van de vakanties en feestdagen (inclusief wisselmomenten);
- de kinderen fietsen zelf van de ene ouder naar de andere ouder. De ouder bij wie de
kinderen verblijven, zal de spullen van de kinderen bij de andere ouder ophalen;
  • het weekend voorafgaand aan de eerste vakantiedag (maandag) verblijven de kinderen bij de ouder bij wie zij de desbetreffende vakantieweek zijn;
  • Voor de vakanties geldt de volgende basisregeling:
  • de kinderen verblijven in de oneven jaren in de voorjaarsvakantie de gehele week bij de vrouw en in de even jaren de gehele week bij de man;
  • de kinderen verblijven in de meivakantie in de oneven jaren de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw. In de even jaren verblijven de kinderen de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
  • de kinderen verblijven in de zomervakantie in de oneven jaren de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw. In de even jaren verblijven de
kinderen de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man. Indien de kinderen langer dan zes weken vakantie hebben, worden de overige weken bij helfte tussen de ouders gedeeld;
 de kinderen verblijven in de herfstvakantie in de oneven jaren de gehele week bij de man en in de even jaren de gehele week bij de vrouw;
indien er gedurende het jaar door één van beide ouders een wijziging wordt voorgesteld, zal de andere ouder hiermee flexibel omgaan en het belang van de kinderen voor ogen houden.
- het kind viert de verjaardag bij de ouder bij wie het op dat moment verblijft.
Deze ouder biedt de mogelijkheid aan de andere ouder om het kind de jarige te bezoeken;
- de kinderen verblijven bij de jarige ouder;
- de kinderen krijgen de gelegenheid hun (half)zus [D] te bezoeken op haar verjaardag op 1 november;
- de kinderen worden in staat gesteld de grootouders te bezoeken op hun verjaardag (opa vaderszijde: 17 maart; oma vaderszijde: 3 april; opa moederszijde: 22 april; oma moederszijde: 28 december). De ouder wiens ouder jarig is, zorgt dat de kinderen de verjaardag kunnen bezoeken. De ouders spreken acceptabele tijden af zodat het schoolwerk van de kinderen of andere afspraken niet in het geding komen.
alimentatie
5.8
Wijziging van een door de rechter vastgestelde of tussen partijen overeengekomen alimentatie is mogelijk als zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan (artikel 1:401 lid 1 BW). Gebleken is dat de man een AOV-uitkering ontvangt. Dit is naar het oordeel van het hof een relevante wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt. Grief II in het principaal hoger beroep faalt.
5.9
Niet in geschil is dat de behoefte voor beide kinderen samen in 2017 € 746,- per maand bedroeg. Die behoefte bedraag ingevolge de wettelijke indexering in 2018 € 757,19 per maand, in 2019 € 772,33, in 2020 € 791,64 per maand en in 2021 € 815,39 per maand.
ingangsdatum
5.1
Het hof zal net als de rechtbank 1 maart 2017 als ingangsdatum voor een gewijzigde alimentatieverplichting hanteren, nu de vrouw bij brief van 6 februari 2017 en vervolgens per mail van 1 maart 2017 om toezending van de financiële gegevens van de man heeft verzocht. De man heeft deze gegevens tot en met deze procedure niet volledig gegeven, terwijl op de man in het kader van zijn onderhoudsplicht voor de kinderen de plicht rust deze gegevens te verstrekken. In ieder geval vanaf 1 maart 2017 heeft de man rekening kunnen en moeten houden met een gewijzigde alimentatieverplichting.
draagkracht man
5.11
Het is aan de onderhoudsplichtige om met bewijsstukken inzichtelijk te maken dat deze geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van de kinderen om de rechter zodoende in staat te stellen zijn draagkracht te berekenen (zie onder meer HR 2 februari 1996, NJ 1996, 569). De man heeft, in tegenstelling tot de vrouw, onvoldoende openheid van zaken gegeven over zijn inkomsten. De vrouw heeft in hoger beroep met bewijsstukken aangetoond dat de man in ieder geval in augustus 2019 een AOV-uitkering van
€ 1.956,30 bruto per maand ontvangt. De man had dit zelf moeten melden. Volgens de man ontvangt hij deze uitkering pas sinds 2019. Zonder bewijsstukken, zoals aangiftes IB en jaaropgaven van 2017 tot en met 2019, is dit niet te controleren. De in eerste aanleg overgelegde conceptaangiftes 2017 en 2018 vindt het hof niet toereikend. Zeker nu bij de rechtbank is aangekondigd dat vanwege de complexiteit uitstel voor de aangifte IB is verleend tot mei 2020, had de man de definitieve aangiften over 2017 en 2018 moeten kunnen overleggen. Nu de man heeft nagelaten volledige openheid van zaken over zijn financiën te geven, heeft hij het hof niet in staat gesteld om de hoogte van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te berekenen. Het hof zal op grond van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hieraan de gevolgen verbinden die het hof geraden acht.
5.12
Het hof gaat bij gebreke van voldoende financiële gegevens van de man ervan uit dat hij de draagkracht heeft om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Nu de man bij een zorg- en contactregeling van ongeveer 45% van de tijd (dat is de reguliere regeling met vakanties en feestdagen) al in natura bijdraagt in de kosten van de kinderen, brengt het hof 35% van de behoefte van de kinderen in mindering op de bijdrage van de man aan de vrouw. Het hof vindt het daarnaast in dit geval redelijk om bij de vaststelling van de bijdrage van de man ook het kindgebonden budget (kgb) en alleenstaande-ouderkorting (aok) af te trekken van de behoefte van de kinderen. Hoewel de man bijna 50% van de tijd voor de kinderen zorgt, heeft hij geen recht op kgb en aok. Het hof vindt dat aftrek van het kgb en aok in dit geval een evenwichtiger verdeling van de kosten van de kinderen geeft.
5.13
Het kgb en aok van de vrouw is berekend aan de hand van de door haar overgelegde inkomensgegevens. Het bruto jaarinkomen van de vrouw is volgens de door haar overgelegde verklaringen geregistreerd inkomen van de belastingdienst van 2017, 2018 en 2019 € 19.633,- in 2017, € 21.484,- in 2018, € 15.624,- in 2019, en de uitkeringsspecificaties van het UWV van mei tot en met juli 2020 € 15.804,- (12 x € 1.317,- per maand) vanaf 2020. Na aftrek van de zorgkorting, het kgb en aok, resteert het bedrag dat de man aan de vrouw van 1 maart 2017 tot en met 31 maart 2021 dient te voldoen. Schematisch ziet dat er als volgt uit.
2017
2018
2019
2020
2021
behoefte
(2 kinderen)
746
757,19
772,33
791,64
815,39
kgb en aok (per maand) minus
426,33
449,66
481
488,83
496,84
zorgkorting (per maand) =
261,10
265
270,32
276,97
285,39
Kinderalimentatie (2 kinderen)
58,57
42,53
21,01
25,84
33,16
5.14
Uit deze berekening volgt dat de man aan de vrouw afgerond:
I. € 58,57: 2 = € 29,- van 1 maart 2017 tot en met 31 december 2017;
II. € 42,53: 2 = € 21,- van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018;
III. € 21,01: 2 = € 10,- van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019;
IV. € 25,84: 2 = € 13,- van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, en
V. € 33,16:2 = € 17,- van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021
per kind per maand als bijdrage in de kosten van de kinderen dient te voldoen.
5.15
Het verzoek van de man tot vaststelling van een bijdrage van de vrouw aan hem in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van 1 maart 2017 tot en met 31 maart 2021 komt niet voor toewijzing in aanmerking. De reden hiervoor is dat de vrouw als hoofdopvoeder van de kinderen in dit tijdvak wordt geacht de zogenoemde “verblijfoverstijgende kosten” van de kinderen, zoals kleding en schoolgeld, voor haar rekening dient te nemen. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage van de man komt vanaf 1 april 2021, de datum dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zal zijn, om dezelfde reden niet voor toewijzing in aanmerking.
Hiermee resteert nog een beoordeling van de draagkracht van de vrouw vanaf 1 april 2021.
draagkracht vrouw
5.16
Het hof verwijst naar de aangehechte berekening van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw. Geen rekening houdt het hof met rendement op een internetspaarrekening van de vrouw, nu de rente op deze spaarrekening nagenoeg nihil is. Het hof vindt het gezien het feit dat de vrouw sinds 1 april 2020 een Ziektewetuitkering ontvangt niet redelijk van de vrouw te verlangen om in te teren op haar vermogen van
€ 17.601,73 per 31 december 2018 om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Uit de aangehechte berekening blijkt dat de vrouw, naast wat zij in natura reeds in de kosten van de kinderen bijdraagt, geen draagkracht heeft voor een bijdrage aan de man in de kosten van de kinderen. Het hof zal daarom de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging van de kinderen vanaf 1 april 2021 op nihil vaststellen. Voor alle duidelijkheid merkt het hof nog op dat vanaf 1 april 2021 de man als hoofdopvoeder van de kinderen de verblijfoverstijgende kosten zoals kleding en schoolgeld voor zijn rekening dient te nemen.
5.17
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

6.De slotsom

Grief I in het principaal hoger beroep slaagt deels. De grieven II, en III in het principaal hoger beroep falen. Grief IV in het principaal hoger beroep slaag voor zover het de motivering van de bestreden beschikking met betrekking tot de vaststelling van een bijdrage van de vrouw aan de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen betreft, en faalt voor het overige. Grief A. in het incidenteel hoger beroep slaagt. Grief B. in het incidenteel hoger beroep slaagt deels.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 4 april 2019, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de kinderen met ingang van 1 april 2021 hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben;
wijzigt de in de beschikking van de rechtbank Almelo van 15 september 2010 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van 1 april 2021 als volgt:
regulier
de kinderen verblijven de ene week van donderdagochtend 8.00 uur tot vrijdagmiddag 17.00 uur en de daaropvolgende week van donderdagochtend 08.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur bij de vrouw;
vakanties, feest- en verjaardagen
- de vakanties en feestdagen worden door de ouders in onderling overleg bij helfte gedeeld.
De ouders maken jaarlijks aan het begin van het jaar in onderling overleg een schema voor de exacte verdeling van de vakanties en feestdagen (inclusief wisselmomenten);
- de kinderen fietsen zelf van de ene ouder naar de andere ouder. De ouder bij wie de
kinderen verblijven, zal de spullen van de kinderen bij de andere ouder ophalen;
  • het weekend voorafgaand aan de eerste vakantiedag (maandag) verblijven de kinderen bij de ouder bij wie zij de desbetreffende vakantieweek zijn
  • Voor de vakanties geldt de volgende basisregeling:
  • de kinderen verblijven in de oneven jaren in de voorjaarsvakantie de gehele week bij de vrouw en in de even jaren de gehele week bij de man;
  • de kinderen verblijven in de meivakantie in de oneven jaren de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw. In de even jaren verblijven de kinderen de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man;
  • de kinderen verblijven in de zomervakantie in de oneven jaren de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw. In de even jaren verblijven de kinderen de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man. Indien de kinderen langer dan 6 weken vakantie hebben, worden de overige weken bij helfte tussen de ouders gedeeld;
  • de kinderen verblijven in de herfstvakantie in de oneven jaren de gehele week bij de man en in de even jaren de gehele week bij de vrouw;
  • indien er gedurende het jaar door één van beide ouders een wijziging wordt voorgesteld, zal de andere ouder hiermee flexibel omgaan en het belang van de kinderen voor ogen houden.
- het kind viert de verjaardag bij de ouder bij wie het op dat moment verblijft;
Deze ouder biedt de mogelijkheid aan de andere ouder om het kind op de verjaardag te bezoeken;
- de kinderen verblijven bij de jarige ouder;
- de kinderen krijgen de gelegenheid hun (half)zus [D] te bezoeken op haar verjaardag op 1 november;
- de kinderen worden in staat gesteld de grootouders te bezoeken op hun verjaardag (opa
vaderszijde: 17 maart; oma vaderszijde: 3 april; opa moederszijde: 22 april; oma
moederszijde: 28 december). De ouder wiens ouder jarig is, zorgt dat de kinderen de
verjaardag kunnen bezoeken. De ouders spreken acceptabele tijden af zodat het schoolwerk van de kinderen of andere afspraken niet in het geding komen;
wijzigt die beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2017 en stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen per kind per maand vast op:
€ 29,- van 1 maart 2017 tot en met 31 december 2017;
€ 21,- van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018;
€ 10,- van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019;
€ 13,- van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, en
€ 17,- van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021.
stelt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vanaf 1 april 2021 vast op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, M.H.F. van Vugt en A.T. Bol, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 28 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
NBI vrouw 2021