In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd over de intracommunautaire verwerving van een Landrover. De naheffingsaanslag is opgelegd op 19 oktober 2018 voor het tijdvak van 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014. Belanghebbende heeft de auto in Duitsland gekocht en deze vervolgens naar Nederland gebracht. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd omdat belanghebbende de auto als nieuw vervoermiddel heeft verworven, waarvoor omzetbelasting verschuldigd is. Belanghebbende betwist de naheffingsaanslag en stelt dat er sprake is van dubbele heffing, omdat hij ook Duitse btw heeft betaald bij de aankoop van de auto. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek van de Duitse btw, omdat hij de termijn voor het indienen van een verzoek om teruggaaf heeft laten verstrijken. Het beroep op het fiscale neutraliteitsbeginsel wordt verworpen, en het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021.