ECLI:NL:GHARL:2021:827

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
21-006494-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedreiging, medeplegen van vernieling en mishandeling met inachtneming van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, medeplegen van vernieling en medeplegen van mishandeling. De feiten vonden plaats op 4 maart 2016, toen de verdachte, samen met anderen, de aangeefster bedreigde en haar woning binnendrong, waar zij haar mishandelde en diverse goederen vernielde. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden en heeft dit meegewogen in de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, die kan worden omgezet in 60 dagen hechtenis indien niet naar behoren verricht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die de aangeefster heeft geleden. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor materiële schade tot € 375,43 en immateriële schade tot € 1.000,00 toegewezen, terwijl andere delen van de vordering zijn afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006494-19
Uitspraak d.d.: 27 januari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 december 2019 met parketnummer 16-135115-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal afdoening van de vordering benadeelde partij conform het vonnis waarvan beroep gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.K. Cheng, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ten aanzien van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, medeplegen van mishandeling en medeplegen van vernieling veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter aan de proeftijd bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een contactverbod en een locatieverbod. De politierechter heeft de vordering benadeelde partij deels toegewezen, te weten tot een bedrag van € 1375,43 bestaande uit € 375,43 materiële schade en € 1000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 maart 2016 te [plaats] , [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je vermoorden" en/of "Wij gaan je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op of omstreeks 4 maart 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een televisie en/of
- een lamp en/of
- een deur van de badkamer en/of
- een wasmand en/of
- een raam en/of
- een vaas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde partij] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
zij op of omstreeks 4 maart 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde partij] heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij] één of meerdere malen in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te stompen/te slaan en/of
- die [benadeelde partij] één of meerdere malen tegen het lichaam te schoppen/te trappen, terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag en/of
- die [benadeelde partij] één of meerdere malen (met kracht) aan haar haren te trekken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdachte heeft in alle stadia van het onderzoek ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de aan hem tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft in het verlengde hiervan ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, op grond van het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is in het bijzonder aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige1] , de moeder van aangeefster, in het bijzijn van aangeefster is afgelegd en dat hun verklaringen daarom dienen te worden gezien als één verklaring. Daarnaast kan uit de verklaringen van de ter terechtzitting gehoorde getuigen [getuige2] en [getuige3] afgeleid worden dat verdachte thuis was op 4 maart 2016 omstreeks 16.00 uur en dat hij aldus op dat moment niet in [plaats] kan zijn geweest bij aangeefster thuis.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof hiertoe als volgt.
Op 4 maart 2016 kwam er een melding binnen bij de meldkamer van de politie. De geluidsopnames van deze melding zijn opgevraagd bij de regionale meldkamer. In een proces-verbaal van bevindingen is beschreven wat er op de geluidsopnames te horen is. Uit de geluidopnames blijkt dat de meldster paniekerig klinkt, en vraagt politie naar de [adres] te [plaats] te sturen. De meldster huilt en geeft aan dat alles is stukgemaakt. Zij geeft aan dat haar ex-partner is gekomen met heel veel mensen, dat hij alles heeft stuk gegooid in haar huis, dat zij alleen is met haar moeder en dat haar ex hen slaat. Desgevraagd vertelt zij dat haar ex-partner [verdachte] - het hof begrijpt: [verdachte] – heet. [1]
Op 4 maart 2016 doet aangeefster [benadeelde partij] (hierna: aangeefster) aangifte van bedreiging, vernieling en mishandeling. Zij heeft verklaard dat zij woonachtig is aan de [adres] te [plaats] samen met haar moeder, [getuige1] . Aangeefster heeft verklaard dat zij op 4 maart 2016 rond 15:45 uur onder de douche stond in haar woning. Zij was alleen met haar moeder in de woning aanwezig. Plotseling hoorde zij haar moeder schreeuwen: ‘pas op, doe de deur niet open! [verdachte] is hier met vier of vijf personen.’ Aangeefster hoorde mensen roepen in de woning. Zij hoorde ook dat er mensen de trap op renden en dat er op de badkamerdeur gebonsd werd. Zij hoorde [verdachte] schreeuwen: ‘we gaan je vermoorden, kom naar buiten!’ Op dat moment stond aangeefster naakt in de badkamer, zij had de deur op slot gedaan. Aangeefster hoorde en zag dat het slot vanaf de buitenkant werd opengemaakt. Zij bleef met haar rug tegen de deur staan om ze tegen te houden. Aangeefster voelde en zag dat de deur opengetrapt werd en voelde dat er met kracht tegen de deur werd geschopt. Zij zag dat [verdachte] de badkamer binnenkwam en zag ook dat zijn twee zussen [naam1] en [naam2] de badkamer binnenkwamen. Aangeefster zag en voelde dat [verdachte] haar direct twee keer met zijn vuist op haar hoofd sloeg. Zij voelde dat hij haar met zijn vuist op haar oog en wang raakte en voelde meteen een hevige pijn in haar gezicht. Aangeefster viel hierdoor op de grond. Zij zag tevens dat [naam1] en [naam2] haar sloegen en schopten. Ook [verdachte] bleef haar slaan en schoppen. Zij raakten haar over haar hele lichaam. Aangeefster zag dat haar moeder probeerde om [verdachte] en zijn zussen van haar af te halen. Na enkele minuten wist aangeefster los te komen, de slaapkamer in te vluchten en de deur op slot te draaien. Later zag aangeefster dat de deur van de badkamer uit de deurpost lag en dat er onder de deur een wasmand lag, deze was kapot. Beneden in de woning zag zij dat de televisie met het beeldscherm op de grond lag. Zij zag dat er een vaas kapot op de grond lag en dat de lamp boven de televisie schade had. Zij zag tevens dat er een gat zat in het raam, en dat er op de bank voor dat raam een bijl en allemaal glasscherven lagen. [2]
Getuige [getuige1] , de moeder van aangeefster, heeft verklaard dat op 4 maart 2016 een jongen die verloofd was met haar dochter - het hof begrijpt: verdachte [verdachte] - aan de deur kwam. Hij kwam binnen en was meteen al agressief. Hij riep zijn zussen genaamd [naam1] en [naam2] en nog twee voor haar onbekende meisjes. De verloofde van haar dochter - het hof begrijpt: verdachte - en zijn twee zussen liepen de trap op. De dochter van [getuige1] - het hof begrijpt: aangeefster - was op dat moment aan het douchen. Omdat [getuige1] het geen fijne sfeer vond riep zij naar boven dat haar dochter de deur op slot moest doen. Omdat [verdachte] niet binnen kon komen in de badkamer zijn ze allemaal weer naar beneden gegaan. [getuige1] zag dat de kroonluchter, bloemenvaas en televisie werden vernield. Na de vernielingen gingen zij - het hof begrijpt: [verdachte] en zijn zussen - weer naar boven. [getuige1] zag dat [naam1] een mes in haar handen had waarmee de deur van de badkamer is geopend. [verdachte] is toen met zijn zussen de badkamer ingegaan. [getuige1] zag dat haar dochter werd mishandeld door de drie personen. Zij zag dat [verdachte] met gebalde vuisten met veel kracht op het gezicht van haar dochter sloeg. Zijn beide zussen trokken aan de haren van haar dochter. Zij werd door de zussen onder de koude douchestraal gezet en terwijl zij onder de douche stond werd zij geslagen en geschopt. Daarna werd zij door de zussen aan haar haren naar de hal gesleurd. [getuige1] is ter bescherming op haar dochter gaan liggen. Op dat moment schopte [verdachte] haar dochter, ze werd tegen haar hoofd, buik en benen geschopt. Daarna gingen ze – het hof begrijpt: [verdachte] en zijn zussen – snel naar beneden. [getuige1] zag dat [verdachte] op de vlucht een bijl door het raam van de woonkamer gooide, deze bijl had hij uit de schuur gepakt. [3]
Aangeefster en [getuige1] hebben tevens verklaard dat er naast [verdachte] en zijn twee zussen nog twee andere vrouwen aanwezig waren. Aangeefster herkende deze vrouwen als [naam3] en [naam4] , vriendinnen van de zussen. [4]
Getuige [getuige4] , buurman van aangeefster, verklaarde dat er op vrijdag - het hof begrijpt: 4 maart 2016 - rond 16:00 uur een ruzie was geweest bij zijn buren. Hij had drie vrouwen buiten zien staan, hier stond zijn buurvrouw niet bij. Hij hoorde een hoop geschreeuw vanuit de woning komen en hij hoorde een mannenstem. Hij hoorde tevens vrouwen gillen en heeft glasgerinkel gehoord. [5]
Forensisch arts N.C.A.M. Lachmann van GGD Flevoland heeft het letsel van aangeefster onderzocht en beschreven in de letselrapportage van 21 april 2016. Daarin staat onder meer het volgende:
‘SEH-diagnose: er is informatie opgevraagd bij de huisarts, zij is op 4 maart 2016 en 5 maart 2016 gezien op de huisartsenpost. Op 4 maart is een blauwe plek (hematoom) boven en onder het linker oog, de linker duimmuis en linker onderarm geobjectiveerd. Tevens worden forse kneuzingen in het gelaat beschreven. Op 5 maart 2016 is zij weer bij de huisartsenpost geweest, er worden dan naast het hematoom van het linkeroog ook enkele krassen in de hals links beschreven. Subjectieve klachten: op 7 april 2016 bezoekt zij het spreekuur en zijn de door de huisarts beschreven blauwe plekken niet meer aanwezig. Zij heeft nog klachten; veel hoofdpijn. Heeft klachten gehad passend bij een lichte hersenschudding; misselijkheid en overgeven. Het letsel past goed bij de opgegeven toedracht.’ [6]
Het hof acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat aangeefster het verhaal heeft verzonnen om haar gram te halen bij verdachte, haar ex, en daarom heeft gekozen zijn zussen ook ten onrechte bij het verhaal te betrekken. Valse aangiftes ingegeven uit wrok komen in de praktijk voor maar het hof acht niet aannemelijk dat aangeefster ook de zussen en zelfs twee vriendinnen van die zussen in het verhaal zou betrekken. De zussen hebben immers bij de politie verklaard nog nooit ruzie te hebben gehad met aangeefster en dat het contact met haar altijd normaal is geweest.
De aangifte wordt daarnaast gesteund door de verklaring van getuige [getuige1] . Anders dan de verdediging overweegt het hof dat de verklaring van [getuige1] voor het bewijs kan worden gebruikt. Het getuigenverhoor vond plaats met behulp van een tolk in de Afghaanse taal en aangeefster heeft enkel aan het einde van het verhoor de verklaring voorgelezen aan [getuige1] . Uit het proces-verbaal blijkt niet van enige inmenging van aangeefster tijdens het verhoor en de verklaring van [getuige1] is tevens niet identiek aan die van aangeefster. Zo heeft [getuige1] verklaard dat zij de twee andere vrouwen die binnenkwamen niet kende, terwijl aangeefster wel de namen van die vrouwen heeft genoemd.
Ten aanzien van het door verdachte opgegeven alibi, dat hij op de pleegdatum thuis was, overweegt het hof als volgt.
[getuige3] , de broer van verdachte, heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat verdachte hem op 4 maart 2016 in de ochtend heeft geholpen met het in elkaar zetten van meubelen in Zaandam en dat verdachte omstreeks 15.00 uur weer thuis was. De moeder van verdachte, [getuige2] , heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat haar zoon in de ochtend afwezig was en dat zij hem die middag nog heeft gezien, dat hij ging sporten en dat hij rond zes uur ’s avonds aan tafel zat met zijn zusjes en broer. Het hof overweegt dat deze verklaringen pas voor het eerst in hoger beroep zijn afgelegd en dat verdachte aldus jaren de tijd heeft gehad om deze verklaringen met de getuigen af te stemmen. De verklaringen zijn thans niet meer op juistheid te controleren. Daarnaast acht het hof niet aannemelijk dat de getuigen bijna vijf jaren na dato nog kunnen verklaren over een voor hen normale dag zonder noemenswaardige aanknopingspunten. Het hof acht de verklaringen om die redenen niet geloofwaardig. Het door verdachte opgegeven alibi is daarmee niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt gelet op het bovenstaande het verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een van de personen is geweest die zich op 4 maart 2016 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling van [benadeelde partij] en het vernielen van voorwerpen in haar woning te [plaats] . Daarnaast acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 4 maart 2016 te [plaats] , [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen "Wij gaan je vermoorden".
2.
hij op 4 maart 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een televisie en
- een lamp en
- een deur van de badkamer en
- een wasmand en
- een raam en
- een vaas, toebehorende aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders, te weten aan [benadeelde partij] , heeft vernield.
3.
zij op 4 maart 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij]
- meerdere malen tegen het hoofd te stompen en
- tegen het lichaam te schoppen terwijl die [benadeelde partij] op de grond lag en
- die [benadeelde partij] meerdere malen (met kracht) aan haar haren te trekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van mishandeling van zijn ex-partner en heeft zich tevens tijdens dat voorval schuldig gemaakt aan medeplegen van vernieling van diverse voorwerpen in haar woning. Daarnaast heeft hij haar bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Uit de mishandeling blijkt een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en uit de vernielingen een gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Verdachte heeft door zijn handelen angst en gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer teweeggebracht. Bovendien hebben alle strafbare feiten plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, terwijl de eigen woning bij de uitstek een plek zou moeten zijn waar men veilig is en zich ook veilig voelt. Het hof rekent dit verdachte zeer aan.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 december 2020 waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan deze feiten niet eerder onherroepelijk is veroordeeld geweldsdelicten.
Het hof heeft voorts bij de strafoplegging rekening gehouden met hetgeen verdachte met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden ter zitting naar voren heeft gebracht.
Met betrekking tot de vraag of de redelijke termijn in deze zaak al dan niet geschonden is overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, en een eindarrest binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof overweegt met betrekking tot het totale procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 1 april 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Uit de stukken blijkt dat de zaak op 5 juli 2018 is geseponeerd omdat er sprake was van een oud feit. Aangeefster heeft op 20 augustus 2018 een klacht ter zake van het uitblijven van een strafvervolging in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het hof heeft bij beschikking d.d. 21 mei 2019 de vervolging van verdachte bevolen. Het vonnis van de politierechter dateert van 2 december 2019, het onderhavige arrest van het hof is op 27 januari 2021 gewezen.
Het hof is van oordeel dat gelet op genoemd procesverloop de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. Verdachte vernam immers pas twee jaar en drie maanden na zijn aanhouding dat zijn zaak werd geseponeerd. Vervolgens hebben de procedures in het kader van de artikel 12-klacht en de procedure in hoger beroep nog geruime tijd in beslag genomen. Het hof heeft hiermee rekening gehouden bij de op te leggen straf.
Alles overziende acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend, maar zal worden volstaan met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.313,38. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.375,43. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft € 563,38 aan materiële schade gevorderd, bestaande uit de volgende schadeposten:
  • Schade aan televisie: € 375,43
  • Kosten medicatie: € 80,23
  • Eigen risico zorgverzekering: € 107,72
Met betrekking tot de schadepost ‘schade aan televisie’ is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de schadeposten ‘kosten medicatie’ en ‘eigen risico zorgverzekering’ is het hof echter onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe dat de pleegdatum van het feit op 4 maart 2016 was, terwijl uit de onderliggende kwitanties voor de schadepost ‘kosten medicatie’ blijkt dat de eerste kosten daarvoor pas op 29 maart 2017 zijn gemaakt. Daarnaast houdt de schadepost ‘eigen risico zorgverzekering’ kennelijk verband met een neuscorrectie die de benadeelde partij heeft ondergaan. Deze operatie zou zij zijn ondergaan omdat haar neus was afgeplat door de mishandeling, en zij daardoor moeite had met ademen. In de letselrapportage van de GGD d.d. 16 april 2016 wordt echter in het geheel niet gerapporteerd over dergelijke neus- en/of ademhalingsklachten. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 187,95 aan materiële schade zal worden afgewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 2.750,- aan immateriële schade gevorderd. Deze immateriële schade bestaat volgens de benadeelde partij uit fysiek letsel in de vorm van blauwe plekken, enkele krassen in de hals en een forse kneuzing in het gelaat. Zij ervoer tevens klachten aan haar neus en zij heeft daarvoor een neuscorrectie gehad. Daarnaast krijgt zij nog vaak flashbacks, had zij last van slaapproblemen, angstklachten en stemmingswisselingen. De benadeelde partij voelt zich nog altijd onveilig in haar eigen huis. Zij heeft EMDR therapie gevolgd voor haar PTSS-klachten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van de immateriële schadevergoeding dient naar billijkheid te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Het hof acht alles afwegende evenals de politierechter een bedrag van
€ 1.000,- billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aangezien naar civielrechtelijke maatstaven meer personen voor de schade aansprakelijk zijn, wordt de toewijzing van de vordering hoofdelijk opgelegd.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2, 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.375,43 (duizend driehonderdvijfenzeventig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 375,43 (driehonderdvijfenzeventig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 187,95 (honderdzevenentachtig euro en vijfennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.375,43 (duizend driehonderdvijfenzeventig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 375,43 (driehonderdvijfenzeventig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 4 maart 2016.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 27 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen met registratienummer PL0900-2016068254-41 d.d. 6 april 2016, opgemaakt door [verbalisant1] , agent van politie Eenheid Midden-Nederland, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant.
2.Het proces-verbaal van aangifte met registratienummer PL0900-2016068254-1 d.d. 4 maart 2016, opgemaakt door [verbalisant2] , aspirant van politie Eenheid Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] .
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige met registratienummer PL0900-2016068254-6 d.d. 6 maart 2016, opgemaakt door [verbalisant3] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige1] .
4.Zie het proces-verbaal van aangifte met registratienummer PL0900-2016068254-1 d.d. 4 maart 2016, opgemaakt door [verbalisant2] , aspirant van politie Eenheid Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] en proces-verbaal van verhoor getuige met registratienummer PL0900-2016068254-6 d.d. 6 maart 2016, opgemaakt door [verbalisant3] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige1] .
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige met registratienummer PL0900-2016068254-26 d.d. 1 april 2016, opgemaakt door [verbalisant4] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige4] .
6.Geneeskundige verklaring letselbeschrijving van GGD Flevoland, opgemaakt door N.C.A.M. Lachmann, forensisch arts, d.d. 21 april 2016.