ECLI:NL:GHARL:2021:8171

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
21-004555-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep met aanpassing van strafoplegging wegens overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 augustus 2018. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld voor poging tot diefstal door middel van braak. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld naar aanleiding van de zitting op 4 augustus 2021. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 7 weken, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf.

Het hof heeft de verweren van de raadsman van de verdachte, mr. P. Jeeninga, verworpen. De raadsman had betoogd dat de verdachte vrijgesproken diende te worden, omdat de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs zouden opleveren. Het hof oordeelde echter dat de getuigenverklaringen, in onderling verband bezien, voldoende bewijs vormden voor de poging tot inbraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 april 2018 de tuin van een woning betrad, waar een alarm afging, en dat getuigen hem in de nabijheid van de plaats delict hebben gezien.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep. De verdachte had op 14 augustus 2018 hoger beroep ingesteld, en het hof deed uitspraak meer dan drie jaar later. Gelet op deze overschrijding heeft het hof de gevangenisstraf verlaagd van 8 weken naar 7 weken, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behoudens de strafoplegging, die is aangepast. De beslissing is genomen met inachtneming van de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004555-18
Uitspraak d.d.: 18 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Midden-Nederland van 1 augustus 2018 met parketnummer 16-659294-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 weken, met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. P. Jeeninga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 1 augustus 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van ‘poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft voorts de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de strafoplegging. In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen.
Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof, in verband met de door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweren, daarin de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt.
Het vonnis waarvan beroep dient gelet op het voorgaande - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.

Aanvulling van gronden

De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Op grond van de in het dossier aanwezige getuigenverklaringen kan niet de conclusie worden getrokken dat verdachte degene is geweest die op 21 april 2018 de tuin van de woning aan de [adres1] 8 te [plaats] is uitgelopen op het moment dat het alarm van die woning afging. De getuigen [getuige1] , [getuige2] , [getuige3] en [getuige4] hebben één of twee mannen in de nabijheid van een witte bestelbus op de [adres2] gezien maar geen van deze getuigen heeft de mannen waarover zij verklaren in de [adres1] gezien, laat staan bij de woning of in de tuin bij de [adres1] 8. De enige getuige die een persoon op de plaats delict heeft gezien betreft getuige [getuige5] . Haar verklaring is echter dermate summier dat hieraan niet de conclusie kan worden verbonden dat zij over dezelfde persoon verklaart als de andere getuigen. Voorts heeft getuige [getuige5] verklaard dat de persoon die zij zag een zwarte pet droeg, terwijl in de bestelbus waarin verdachte is aangehouden geen zwarte maar een blauwe pet met bovendien een opvallende lichtblauwe afbeelding met tekst is aangetroffen. Daarnaast heeft getuige [getuige5] niet verklaard dat de man die zij zag een snor had terwijl verdachte op dat moment een opvallend grote snor had.
In de bestelbus waarin verdachte is aangehouden, zijn een breekijzer en een bandenlichter annex wielmoersleutel in beslag genomen. Uit het sporenonderzoek blijkt dat deze werktuigen niet zijn gebruikt om het raam van de woning aan de [adres1] 8 te openen. Tenslotte is aan de binnenzijde van het geforceerde raamkozijn door de forensische opsporing een fragment van een handpalm aangetroffen dat als daderspoor is aangemerkt. Uit onderzoek blijkt dat dit spoor niet herleidbaar is tot verdachte of zijn medeverdachte.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
De getuigenverklaringen zoals deze door de rechtbank voor het bewijs zijn gebezigd, in onderling verband en samenhang bezien, in combinatie met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] zoals afgelegd op de zitting bij de rechtbank, zijn naar het oordeel van het hof voldoende om tot het wettige en overtuigende bewijs te komen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot inbraak in de woning aan de [adres1] 8 te [plaats] . Daar komt bij dat de getuige [getuige2] [1] heeft verklaard dat hij op 21 april 2018 vanaf de eerste verdieping van een pand in de buurt een alarm hoorde afgaan, dat hij daarop naar buiten keek, en zag dat twee mannen uit de richting van de [adres1] te [plaats] de [adres2] opliepen in de richting van een aldaar geparkeerde witte bus, voorzien van Engelse kentekenplaten. De mannen stapten in de bus en reden onmiddellijk weg. Het signalement dat [getuige2] van de bijrijder geeft is onder meer dat het om een man met licht getinte huidskleur gaat die een donkerkleurig petje droeg. Hetgeen de raadsman ten aanzien van die getuigenverklaringen heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel van het hof.
Op de plaats delict is een afdruk van een handpalm op het geforceerde raamkozijn aangetroffen. De politie vermoed dat het om een daderspoor gaat. Op grond van het dossier valt echter niet met zekerheid vast te stellen dat het ook daadwerkelijk een daderspoor betreft. De enkele omstandigheid dat het onderzoek aan de handpalmafdruk geen match met verdachte of zijn medeverdachte heeft opgeleverd, is echter onvoldoende om als ontlastend bewijs te kunnen dienen.
Vorenstaande geldt eveneens voor het ontbreken van een match tussen de op de plaats delict aangetroffen werktuigsporen en de werktuigen die in de witte bestelbus zijn aangetroffen. Het is onder de gegeven omstandigheden, te weten dat zij door verschillende getuigen in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict zijn gezien nadat het inbraakalarm was afgegaan, immers voorstelbaar dat verdachte en/of zijn medeverdachte zich op enig moment, tussen het tijdstip van de poging tot inbraak en het tijdstip van de aanhouding circa twee uren later, van het bij de poging tot inbraak gebruikte werktuig hebben ontdaan.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 21 april 2018 schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning te [plaats] . Door zijn handelen heeft verdachte hinder en schade veroorzaakt bij de gedupeerde bewoner. Daarnaast kunnen slachtoffers van een woninginbraak of een poging daartoe, daarvan nog lang nadelige gevolgen ondervinden, nu zij zich in een voor hen vertrouwde omgeving niet langer veilig kunnen wanen. Dit wordt verdachte aangerekend.
Ten nadele van verdachte spreekt dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 5 juli 2021 eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook een vermogensdelict. De straffen die hem in dat kader zijn opgelegd, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Het hof houdt voorts ten voordele van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld. Verdachte heeft op 14 augustus 2018 hoger beroep ingesteld. Het hof doet uitspraak op 18 augustus 2021. De redelijke termijn is derhalve met een jaar overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding rechtvaardigen is het hof niet gebleken. Deze overschrijding dient daarom bij de strafoplegging gecompenseerd te worden.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en verdachtes strafrechtelijke verleden oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk maken. Zonder schending van de redelijke termijn zou de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken passend en geboden zijn, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 7 weken, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
Gelet op de aard en ernst van het feit en verdachtes strafrechtelijke verleden is toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals is bepleit door de raadsman, niet aan de orde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 18 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Dolfing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL0900-2018111763-7 (pagina 14 e.v. van een dossier met nummer 2018111763).