In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 augustus 2018. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld voor poging tot diefstal door middel van braak. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld naar aanleiding van de zitting op 4 augustus 2021. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 7 weken, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 2 maanden gevangenisstraf.
Het hof heeft de verweren van de raadsman van de verdachte, mr. P. Jeeninga, verworpen. De raadsman had betoogd dat de verdachte vrijgesproken diende te worden, omdat de getuigenverklaringen onvoldoende bewijs zouden opleveren. Het hof oordeelde echter dat de getuigenverklaringen, in onderling verband bezien, voldoende bewijs vormden voor de poging tot inbraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 april 2018 de tuin van een woning betrad, waar een alarm afging, en dat getuigen hem in de nabijheid van de plaats delict hebben gezien.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep. De verdachte had op 14 augustus 2018 hoger beroep ingesteld, en het hof deed uitspraak meer dan drie jaar later. Gelet op deze overschrijding heeft het hof de gevangenisstraf verlaagd van 8 weken naar 7 weken, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behoudens de strafoplegging, die is aangepast. De beslissing is genomen met inachtneming van de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.