ECLI:NL:GHARL:2021:8170

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
21-003589-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanvulling van gronden in hoger beroep betreffende strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 september 2020. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij voor bepaalde feiten was vrijgesproken en voor andere feiten was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een veroordeling geëist en een schadevergoeding van € 2.500,- voor de benadeelde partij.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 4 augustus 2021 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar veroordeeld voor andere feiten. Het hof heeft de gronden van de rechtbank bevestigd, maar heeft aanvullingen aangebracht naar aanleiding van de door de raadsman gevoerde verweren. De raadsman voerde aan dat een medeverdachte tijdens zijn derde verklaring had verklaard dat hij de verdachte niet op camerabeelden had gezien, wat het hof in overweging heeft genomen.

Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachte en de verbalisanten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van de verdachte bij het incident. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de aanvullingen op de gronden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003589-20
Uitspraak d.d.: 18 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 september 2020 met parketnummer 18-730215-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2B tenlastegelegde tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] zal toewijzen tot het bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en toewijzing van de proceskosten tot een bedrag van € 77,48. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G.R. Stoeten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 24 september 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, vrijgesproken ter zake van de onder 1 primair en 2A tenlastegelegde feiten en verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en 2B tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Voorts heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank heeft daarnaast de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2019 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voorts de proceskosten ad € 115,96 hoofdelijk toegewezen.
Het hof verenigt zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof, in verband met de door de raadsman in hoger beroep gevoerde verweren, daarin de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt. Het vonnis waarvan beroep zal gelet op het voorgaande onder aanvulling van gronden worden bevestigd.

Aanvullingen

Door de raadsman is in hoger beroep aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte1] tijdens zijn derde tegenover de politie afgelegde verklaring expliciet heeft verklaard dat hij verdachte niet heeft gezien op de camerabeelden. Met die verklaring heeft de rechtbank ten onrechte niets gedaan, aldus de raadsman.
Het hof overweegt omtrent dit verweer het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte1] heeft tijdens zijn eerste verhoor bij de politie op 7 oktober 2019 onder meer verklaard dat hij met [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) in de [naam1] was. Tijdens dat verhoor is [medeverdachte1] geconfronteerd met camerabeelden van de parkeerplaats van de [naam1] . [medeverdachte1] heeft toen verklaard dat verdachte de tweede persoon is van de groep die achter de [club1] supporters aanloopt. Op de camerabeelden van [naam2] heeft [medeverdachte1] verdachte herkend als de eerste persoon, in het zwart gekleed met de witte schoenen.
Tijdens zijn tweede politieverhoor op 8 oktober 2019 heeft [medeverdachte1] verklaard dat [verdachte] een beetje een bleke, rossige jongen is met een fors postuur en een lengte van ongeveer 1.85 meter. [medeverdachte1] is tijdens dat verhoor geconfronteerd met camerabeelden opgenomen in de [naam1] . Op die beelden herkent hij zichzelf en medeverdachte [medeverdachte2] . Hij heeft vervolgens verklaard dat hij meende dat hij met verdachte in de [naam1] was, maar dat hij zich kennelijk heeft vergist en dat hij daar met [medeverdachte2] was. Verdachte heeft zich volgens [medeverdachte1] later bij de groep gevoegd. Hij heeft ook verklaard dat verdachte wel bij de groep jongeren was en dat hij verdachte op het beeldmateriaal heeft gezien dat aan hem tijdens zijn eerste verhoor is getoond. Geconfronteerd met een foto van verdachte heeft [medeverdachte1] verklaard dat dat ‘ [verdachte] ’ is.
Tijdens het derde verhoor bij de politie op 16 oktober 2019, afgenomen na zich vrijwillig op het politiebureau te hebben gemeld, heeft [medeverdachte1] verklaard dat hij zijn verklaring heeft ontvangen, deze heeft doorgelezen, dat hij gedurende zijn hele verklaring met betrekking tot de aanwezigheid van verdachte spreekt over ‘vermoedens van’ en ‘volgens mij’, dat hij na het zien van de aanvullende beelden met een andere verdachte in de [naam1] bleek te zijn en dat hij mede daaruit kan concluderen dat verdachte niet de persoon is die op de beelden is te zien en bij het incident betrokken was. Hij heeft voorts verklaard dat hij nooit heeft gezegd dat verdachte erbij was, maar dat hij een vermoeden uitsprak en dat hij na het zien van de beelden kan ontkrachten dat verdachte erbij was.
Het hof overweegt dat [medeverdachte1] ten tijde van zijn tweede verklaring concreet en feitelijk heeft verklaard. Hij heeft, nadat hij zowel op 7 als op 8 oktober 2019 was geconfronteerd met camerabeelden, positief en stellig verklaard dat hij verdachte daarop heeft herkend en voorts ook, zo heeft het hof ter zitting in hoger beroep zelf kunnen vaststellen, een accurate beschrijving van het uiterlijk van verdachte gegeven. Voorts hebben ook verbalisanten [verbalisant1] , [verbalisant2] , [verbalisant3] en [verbalisant4] verdachte herkend op de camerabeelden. Ook zij relateren dat verdachte de tweede persoon is op de beelden van de parkeerplaats van de [naam1] . Het hof heeft gelet daarop geen enkele reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van [medeverdachte1] ’s eerste en tweede verklaring voor zover die zien op de aanwezigheid van verdachte bij het incident met de [club1] supporters. Het hof merkt [medeverdachte1] ’s derde verklaring, die erop neerkomt dat verdachte niet aanwezig zou zijn geweest bij de tenlastegelegde feiten, dan ook aan als zijnde in strijd met de waarheid.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank niet voldoende kritisch heeft gekeken naar de inhoud van de verklaringen van de verbalisanten die verdachte op de camerabeelden hebben herkend. Zo wordt door verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] gerelateerd dat zij verdachte op de camerabeelden van de [naam1] herkennen aan zijn gezicht, postuur en houding, terwijl op die beelden geen gezichten te zien zijn. Herkenning door verbalisanten van verdachte aan zijn gezicht is dan ook niet mogelijk.
Het hof heeft de camerabeelden bekeken en heeft ook gezien dat de gezichten van de verdachten niet goed zichtbaar zijn op de beelden van de [naam1] . Het hof twijfelt echter niet, mede gelet op het overige in het dossier aanwezige bewijs, aan de herkenning van verdachte door de verbalisanten. Verbalisanten [verbalisant2] en [verbalisant1] hebben gerelateerd dat zij verdachte al meer dan een jaar kennen van gezicht. Zij hebben hem geregeld gezien bij thuis- en uitwedstrijden van voetbalclub [club2] . Verdachte beweegt zich dan meestal tussen de leden van de supportersverenigingen [naam3] en [naam4] . Voorts hebben zij gerelateerd dat zij verdachte voor en na wedstrijden van [club2] bijna altijd bij café [naam5] zien. Dit komt overeen met verdachtes eigen verklaring afgelegd bij de politie. Verdachte heeft immers verklaard dat hij altijd naar thuiswedstrijden van [club2] gaat en dan altijd voor de wedstrijden naar café [naam5] gaat. Vervolgens hebben verbalisanten verdachte veertien dagen na het tenlastegelegde feit, op 14 september 2019, in [plaats1] gezien bij de wedstrijd [club3] tegen [club2] . Verdachte droeg volgens de verbalisanten toen hetzelfde soort T-shirt en hetzelfde soort petje als op de camerabeelden. Gelet op het voorgaande acht het hof het zeer aannemelijk dat verbalisanten verdachte op de camerabeelden van [naam1] hebben kunnen herkennen aan zijn houding en postuur. Dat verbalisanten vervolgens in hun proces-verbaal van bevindingen een algemene zinssnede hebben gebruikt met betrekking tot de kenmerken waaraan zij verdachte herkennen, acht het hof, gelet op het voorgaande, van ondergeschikte betekenis.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 18 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Dolfing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.