In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 september 2020. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij voor bepaalde feiten was vrijgesproken en voor andere feiten was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 120 uren. De advocaat-generaal had in hoger beroep een veroordeling geëist en een schadevergoeding van € 2.500,- voor de benadeelde partij.
Het hof heeft het hoger beroep behandeld op de zitting van 4 augustus 2021 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar veroordeeld voor andere feiten. Het hof heeft de gronden van de rechtbank bevestigd, maar heeft aanvullingen aangebracht naar aanleiding van de door de raadsman gevoerde verweren. De raadsman voerde aan dat een medeverdachte tijdens zijn derde verklaring had verklaard dat hij de verdachte niet op camerabeelden had gezien, wat het hof in overweging heeft genomen.
Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachte en de verbalisanten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de aanwezigheid van de verdachte bij het incident. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de aanvullingen op de gronden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met de voorzitter en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.