In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de behoeftigheid van de man na de echtscheiding van partijen, die in 1998 zijn gehuwd en op 25 september 2018 zijn gescheiden. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 21 december 2020, de verzoeken van de man om partneralimentatie afgewezen, omdat hij niet behoeftig was. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en om een bijdrage van € 1.234,- per maand te bepalen, terwijl de vrouw verzocht om de behoefte van de man op € 1.719,90 per maand vast te stellen en te bepalen dat zij geen alimentatie verschuldigd is.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 augustus 2021 werd duidelijk dat de vrouw haar stelling dat de man samenwoont niet kon onderbouwen. Het hof oordeelde dat de man zijn behoefte van € 2.438,- per maand niet had aangetoond en dat hij onvoldoende inspanningen had verricht om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. De man had weliswaar sollicitaties en afwijzingen overgelegd, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende had gedaan om zijn positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Het hof concludeerde dat de man niet had aangetoond dat hij niet behoeftig was, waardoor de beoordeling van de draagkracht van de vrouw niet aan de orde kwam.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. De beslissing werd op 24 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar.