In deze zaak hebben ouders hun melkveebedrijf verkocht aan hun zonen en huren zij de woning die in medegebruik blijft door de broers. De overnamesom is omgezet in een gewone geldlening en een durfkapitaallening. De ouders hebben daarnaast andere bedragen aan hun zonen geleend. De centrale vraag in deze kort gedingprocedure is of de zonen nog rente moeten betalen over de geldleningen en of de ouders recht hebben op een voorschot op de schade die zij stellen te lijden door het niet kunnen bewonen van de gehuurde woning.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 24 augustus 2021 geoordeeld dat de zonen een substantieel deel van de erkende schuld aan hun ouders moeten betalen. Het hof heeft echter de andere vorderingen van de ouders afgewezen. De ouders hebben in kort geding gevorderd dat de zonen hen een bedrag van € 31.494,- plus rente, € 49.051,41 plus rente, € 24.372,- plus wettelijke rente, € 1.971,50 plus wettelijke rente, en een voorschot van € 30.000,- op schadevergoeding zouden betalen. De voorzieningenrechter had deze vorderingen eerder afgewezen.
Het hof heeft vastgesteld dat de zonen inmiddels een deel van de leningen hebben afgelost en dat de ouders een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. De vordering uit de rekening-courantverhouding is toegewezen tot € 10.000,-, terwijl de vorderingen tot betaling van rente en het gevorderde voorschot op schadevergoeding zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de familierechtelijke relatie tussen partijen.