Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee partijen die in 2014 een agrarisch bedrijf exploiteerden. Partij A kreeg in 2015 een bestuurlijke boete opgelegd van € 5.764,- wegens overtreding van de Meststoffenwet, specifiek vanwege het overschrijden van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen. Partij A stelt dat deze boete te wijten is aan de handelingen van partij B en probeert de boete op hem te verhalen op basis van wanprestatie of onrechtmatige daad. De kantonrechter heeft de vorderingen van partij A afgewezen, waarna partij A in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof concludeert dat partij A onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de overschrijding van de mestnorm uitsluitend te wijten was aan de handelingen van partij B. Het hof oordeelt dat partij A niet heeft aangetoond dat partij B verantwoordelijk was voor de overschrijding van de norm, aangezien partij A ook varkensdrijfmest heeft aangevoerd. De grieven van partij A worden verworpen, en de eerdere vonnissen van de kantonrechter worden bekrachtigd. Partij A wordt veroordeeld in de proceskosten van partij B.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om voldoende bewijs te leveren bij claims van onrechtmatige daad en de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit gemaakte afspraken in agrarische overeenkomsten.