ECLI:NL:GHARL:2021:8100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
21-002726-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en had hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 3 augustus 2021. De verdachte werd verweten dat hij op 30 oktober 2017 de benadeelde partij heeft mishandeld. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat hij zelf was geslagen door de benadeelde partij. De raadsman van de verdachte betoogde dat er sprake was van schending van het ondervragingsrecht en dat de verklaringen van getuigen niet betrouwbaar waren.

Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de mishandeling, in de vorm van het slaan van de benadeelde partij in het gezicht, wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, zoals het slaan met een ketting en het schoppen van de benadeelde partij. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van 1 dag op, evenals een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 500,- toegewezen, terwijl het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard.

Het hof benadrukte dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, wat meebracht dat de opgelegde straf lager uitviel dan eerder was geëist door de advocaat-generaal. De uitspraak van het hof is openbaar gedaan en de beslissing is in overeenstemming met de geldende wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002726-18
Uitspraak d.d.: 17 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2018 met parketnummer 16-034545-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter, bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 1 dag, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft voor het overige deel van de vordering gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.A.J. van Putten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 11 mei 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 200,-. Ten aanzien van het overige deel van de vordering tot schadevergoeding heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2017 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij]
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand en/of (met daar omheen) een (ijzeren) ketting, althans enig hard voorwerp, in/op/tegen het hoofd/gezicht, althans het lichaam te stompen/slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het hoofd/gezicht/lichaam te slaan/stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen de benen en/of het lichaam te schoppen/trappen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde partij] . Verdachte heeft in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat aangever hem eerst heeft geslagen. Verdachte heeft ontkend dat hij aangever – al dan niet met een ketting om of in zijn hand – heeft geslagen en dat hij aangever heeft geschopt of getrapt.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft gewezen op het recht op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), en heeft op deze grond bewijsuitsluiting bepleit ten aanzien van de verklaring van getuige [getuige1] , afgelegd bij de politie en de raadsheer-commissaris. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verklaringen van getuige [getuige1] onvoldoende betrouwbaar en daarmee onbruikbaar voor het bewijs zijn. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van in ieder geval het slaan met de ketting en het schoppen dan wel trappen door verdachte. De verschillende (medische) stukken in het dossier bevatten wat het letsel van aangever betreft discrepanties. Niet is uitgesloten dat het letsel van aangever op een andere wijze dan door het tenlastegelegde voorval is ontstaan.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Schending ondervragingsrecht
Alleen al omdat het hof geen gebruik zal maken van de verklaringen van getuige [getuige1] behoeft het verweer van de raadsman op dit punt geen nadere bespreking.
Bewijsoverwegingen
Verdachte kwam op 30 oktober 2017 bij aangever aan de deur. Hij was op de fiets gekomen en had een ketting in zijn hand. De vrouw van verdachte heeft aangifte gedaan van mishandeling door aangever dat zou hebben plaatsgevonden op 6 oktober 2017.
Uit de te bezigen wettige bewijsmiddelen, die zullen worden opgenomen in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest, en wel de verklaringen van aangever [benadeelde partij] en getuigen [getuige2] en [getuige3] volgt dat verdachte aangever in zijn gezicht heeft geslagen/gestompt.
Getuige [getuige2] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat ze aangever en een andere man (
het hof begrijpt: verdachte) elkaar met de vuisten zag slaan. Ze zag dat ze elkaar stompten. Getuige [getuige3] heeft verklaard dat de man die de ketting in zijn hand had (
het hof begrijpt: verdachte) de andere man (
het hof begrijpt: aangever) een klap op het gezicht gaf met de hand die de ketting niet vasthield. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die te bezigen bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof acht de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen, zij het voor zover deze ziet op het slaan/stompen in het gezicht van aangever. Het hof spreekt verdachte vrij van het slaan met een ketting en het trappen/schoppen van aangever.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2017 te [plaats] [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij]
tegen het gezicht te slaan/stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 30 oktober 2017 is een conflict tussen verdachtes gezin en aangever [benadeelde partij] geëscaleerd. Verdachte heeft aangebeld bij [benadeelde partij] en vervolgens is een handgemeen ontstaan. Verdachte heeft [benadeelde partij] tegen het gezicht geslagen/gestompt. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] en hem pijn en letsel toegebracht. Bovendien leveren dergelijke feiten ook gevoelens van onveiligheid op in de samenleving in zijn algemeenheid.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling, zij het niet heel recent.
Gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is in deze zaak oplegging van enkel een onvoorwaardelijke taakstraf niet toegestaan.
Het hof heeft – net zoals de raadsman – geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep is overschreden. Het vonnis van de eerste rechter dateert van 11 mei 2018 en verdachte heeft op diezelfde dag hoger beroep ingesteld. Het arrest van het hof wordt gewezen op 17 augustus 2021. Tussen het instellen van het hoger beroep en het arrest van het hof is derhalve een periode verstreken van iets meer dan drie jaren en drie maanden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden. Dat de taakstraf van kortere duur is dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, is – naast de schending van de redelijke termijn – gelegen in het feit dat het hof verdachte heeft vrijgesproken ten aanzien van het tenlastegelegde slaan met de ketting en het schoppen/trappen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Met betrekking tot de hoogte van deze immateriële schadevergoeding acht het hof, gelet op hetgeen over de aard en de ernst van de gevolgen van het bewezenverklaarde feit bekend is en de aard van de aansprakelijkheid, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toekenning van een bedrag van € 500,- billijk. Hierbij heeft het hof eveneens in aanmerking genomen dat dit deel van de vordering niet is bestreden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 oktober 2017.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 17 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.