ECLI:NL:GHARL:2021:795

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
21-005830-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzetheling met vrijspraak van heling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in Pakistan in 1993, was eerder veroordeeld voor opzetheling en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 17 december 2019 en 13 januari 2021. De verdachte was in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank voor een ander feit. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor het deel dat aan het oordeel van het hof was onderworpen en heeft opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld voor opzetheling van een BMW, terwijl hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar het hof heeft de straf verlaagd naar drie maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is vrijgesproken van de heling van een Volkswagen Golf, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij deze had verworven. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de gevangenisstraf opgelegd met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005830-17
Uitspraak d.d.: 27 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 26 oktober 2017 met parketnummer 08-770201-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Pakistan) op [geboortedag] 1993,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 december 2019 en 13 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Lammers, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich dus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 26 oktober 2017 ter zake van opzetheling (feit 2 primair en feit 3), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
2.
primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 06 juli 2016 tot en met 08 augustus 2016 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een personenauto (BMW, kenteken [kenteken 1] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. subsidiair
hij in of omstreeks 06 juli 2016 tot en met 07 juli 2016 te Duisburg (Bondsrepubliek Duitsland), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (BMW, kenteken [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen personenauto onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak/verbreking en/of een valse sleutel, door het gebruikmaken van een nagemaakte/gekopieerde/duplicaat sleutel;
3.
hij in of omstreeks 11 juni 2016 tot en met 8 augustus 2016 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een personenauto (Volkswagen Golf GTI, kenteken [kenteken 2] ) en/of één of meer andere personenauto's heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de aangifte van de diefstal van de Volkswagen Golf, de verklaring van [betrokkene 1] , het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de in de garage aangetroffen radio uit de Golf afkomstig is en de WhatsAppgesprekken. Op basis daarvan kan volgens haar worden vastgesteld dat de verdachte de Volkswagen Golf GTI met kenteken [kenteken 2] voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat het een door misdrijf verkregen voertuig betrof.
Standpunt verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende aangevoerd. Op basis van het dossier is sprake van onvoldoende wettig bewijs waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte de Volkswagen Golf GTI met kenteken [kenteken 2] of onderdelen daarvan naar het garagebedrijf [naam] heeft gebracht. Mocht het hof van oordeel zijn dat de verdachte dit voertuig wel naar dit garagebedrijf heeft gebracht, dan kan op basis van het dossier op geen enkele wijze worden vastgesteld hoe de verdachte aan het voertuig is gekomen en of hij ten tijde van het verkrijgen van het voertuig wist of had moeten weten dan wel had moeten vermoeden dat het voertuig van misdrijf afkomstig was. Er is derhalve sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de verdediging.
Oordeel hof
Het dossier bevat sterke aanwijzingen dat de verdachte de Volkswagen Golf GTI naar het garagebedrijf [naam] heeft gebracht. Op grond van de bewijsmiddelen is echter niet komen vast te staan wanneer en onder welke omstandigheden deze auto in het bezit van de verdachte is gekomen en wanneer hij deze auto daarna naar het garagebedrijf [naam] heeft gebracht. Dat de verdachte mogelijk aan [betrokkene 1] de opdracht zou hebben gegeven om deze Volkswagen in onderdelen uit elkaar te halen, laat het vorenstaande onverlet, omdat ook daaruit niet volgt wanneer en onder welke omstandigheden de verdachte de Volkswagen Golf GTI heeft verworven. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan opzetheling van de Volkswagen Golf GTI met kenteken [kenteken 2] schuldig heeft gemaakt zodat hij van het onder 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 2 primair tenlastegelegde
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de aangifte van de diefstal van de BMW, het aantreffen van de BMW in het garagebedrijf [naam] , de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en de WhatsAppgesprekken. Op basis daarvan kan volgens haar worden vastgesteld dat de verdachte de BMW met kenteken [kenteken 1] voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat het een door misdrijf verkregen voertuig betrof.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende aangevoerd. Op basis van het dossier is sprake van onvoldoende wettig bewijs waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte de blauwe BMW 5-serie met kenteken [kenteken 1] naar het garagebedrijf [naam] heeft gebracht. De verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn ongeloofwaardig. Mocht het hof van oordeel zijn dat de verdachte dit voertuig wel naar dit garagebedrijf heeft gebracht, dan kan op basis van het dossier op geen enkele wijze worden vastgesteld hoe de verdachte aan het voertuig is gekomen en of hij ten tijde van het verkrijgen van het voertuig wist of had moeten weten dan wel had moeten vermoeden dat het voertuig van misdrijf afkomstig was. Er is sprake van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte de BMW 5-serie met kenteken [kenteken 1] korte tijd nadat dit voertuig in Duitsland was gestolen, naar het garagebedrijf [naam] heeft gebracht en dat hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Het hof leidt de wetenschap bij de verdachte dat het een uit misdrijf verkregen voertuig betrof niet alleen af uit het feit dat hij, toen hij de BMW 5-serie naar het garagebedrijf had gebracht, de Duitse kentekenplaten van het voertuig heeft verwijderd, zonder daarvoor een aannemelijke verklaring te geven maar ook uit de inhoud van de in het dossier aanwezige WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [betrokkene 1] op 6 juli en 8 augustus 2016.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Nu het hof niet is gebleken van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en (een) ander(en), kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd, zodat hij van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. primair
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
6 juli 2016 tot en met
8 augustus 2016 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weteneen personenauto (BMW, kenteken [kenteken 1] )
heeft verworven,voorhanden heeft gehad
en/of overgedragen, terwijl hij
en zijn mededader(s)ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dit goed wist
(en)dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 primair en 3 bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om bij de strafbepaling de schending van de redelijke termijn in strafverminderende zin mee te wegen en aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een BMW. Heling bevordert diefstal van die goederen en zorgt bovendien voor een illegaal handelscircuit van goedkope goederen, waardoor de reguliere, eerlijke handel wordt verstoord en maatschappelijk schade wordt toegebracht. De verdachte heeft bij het plegen van dit feit gehandeld uit puur winstbejag en zich niets aangetrokken van de belangen van de benadeelde. Terwijl hij wist dat deze BMW van misdrijf afkomstig was, heeft hij deze BMW naar het garagebedrijf [naam] gebracht en opdracht gegeven om de motor uit de auto van zijn vriendin in deze BMW te zetten. Dit is een slinkse werkwijze die getuigt van een professionele aanpak. Het hof rekent de verdachte aan dat hij anderen daarbij heeft betrokken.
Voorts heeft het hof gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 december 2020, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en het strafblad van de verdachte, niet worden volstaan met een met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (94 dagen) passend en geboden.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep met bijna 15 maanden is overschreden. Hoewel het tijdsverloop mede is veroorzaakt door een onderzoekswens van de verdediging waaraan uitvoering is gegeven, te weten het horen van een getuige door de raadsheer-commissaris en de behandeling van de strafzaak eenmaal is aangehouden wegens ziekte van de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat dit tijdsverloop deels ook voor rekening van de rechtspraak komt.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging, in die zin dat het op de op te leggen voorgenomen onvoorwaardelijke gevangenisstraf 4 dagen in mindering brengt. Hef hof veroordeelt de verdachte derhalve tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. P.A.H. Lemaire, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 27 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 27 januari 2021.
Tegenwoordig:
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. H. Dijkstra, advocaat-generaal,
mr. S.L. Onwuteaka, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.