ECLI:NL:GHARL:2021:792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
21-002471-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 april 2017. De verdachte, geboren in Afghanistan in 1994, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden voor het medeplegen van mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een eerdere intrekking door de officier van justitie. Tijdens de zitting op 13 januari 2021 zijn de verklaringen van de slachtoffers en getuigen besproken. De rechtbank had de verdachte veroordeeld op basis van de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaringen van andere betrokkenen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde had begaan, en sprak hem daarvan vrij. Echter, het hof achtte het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan geweldsdelicten op 15 oktober 2013 in Zwolle, waarbij hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Het hof heeft de straf bepaald op 5 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de in beslag genomen momentsleutel verbeurd verklaard. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], heeft een schadevergoeding van € 1.258,57 toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002471-17
Uitspraak d.d.: 27 januari 2021
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 april 2017 met parketnummer 08-730931-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1994,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij akte van 16 mei 2017 is het hoger beroep door de officier van justitie ingetrokken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. R. van Veen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 20 april 2017 ter zake van medeplegen van mishandeling (feit 1) en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen (feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank een inbeslaggenomen momentsleutel verbeurd verklaard. Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter hoogte van € 1.258,57 geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een deels andere beslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2013 te Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ), één of meerdere malen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of de buik heeft gestompt en/of geslagen en/of tegen de ribben, althans het bovenlichaam, heeft getrapt en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. primair
hij op of omstreeks 15 oktober 2013 te Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) één of meerdere malen (met een vuurwapen, althans een hard en/of zwaar voorwerp) tegen/op het hoofd van deze [slachtoffer 2] geslagen en/of één of meerdere malen op/tegen het lichaam van deze [slachtoffer 2] gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt (terwijl deze [slachtoffer 2] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 15 oktober 2013 te Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Edisonstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het één of meerdere malen (met een pistool, althans een hard en/of zwaar voorwerp) tegen/op het hoofd van deze [slachtoffer 2] slaan en/of stompen en/of het één of meerdere malen op/tegen het lichaam van deze [slachtoffer 2] stompen en/of slaan en/of trappen en of schoppen;
3. primair
hij op of omstreeks 15 oktober 2013 te Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), voornoemde [slachtoffer 1] één of meerdere malen (met een momentsleutel, althans een zwaar voorwerp) in/tegen/op het gezicht en/of de duim geslagen en/of (vervolgens) één of meerdere malen (met kracht) tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
subsidiair
hij op of omstreeks 15 oktober 2013 te Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Edisonstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het één of meerdere malen (met een momentsleutel, althans een zwaar voorwerp) in/tegen het gezicht en/of de duim van voornoemde [slachtoffer 1] slaan en/of (vervolgens) het één of meerdere malen (met kracht) tegen de ribbenkast van deze [slachtoffer 1] trappen en of schoppen en/of (vervolgens) (met een hard en/of zwaar voorwerp) slaan op/tegen de rug en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] .

Verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangifte van [slachtoffer 1] van het bewijs dient te worden uitgesloten. Daartoe is het volgende aangevoerd. De verbalisanten hebben op ambtseed leugens opgeschreven door als citaat in het proces-verbaal van aangifte op te nemen: ‘
De namen van de mannen die mij hebben mishandeld zijn: [verdachte] en [medeverdachte] uit [plaats].’ Blijkens de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] die hij heeft afgelegd op 3 oktober 2019 ten overstaan van de onderzoeksrechter te Leuven en de raadsheer-commissaris kende hij de broers helemaal niet. Hij heeft verklaard: ‘
Ik ken deze jongens niet. Ik zag ze toen voor het eerst (…) Hun namen heb ik bij de politie gehoord. U vraagt mij wie de namen noemde. Volgens mij de politie.’ Er is derhalve sprake van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim, waardoor de verdachte in zijn belangen is geschaad, dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de aangifte van [slachtoffer 1] .
Het hof overweegt hierover als volgt. Het hof beschouwt het verweer van de raadsman als een beroep op de onbetrouwbaarheid van een bewijsmiddel. Dat [slachtoffer 1] bij zijn verhoor op 3 oktober 2019 deels anders heeft verklaard dan bij zijn politieverhoor op 15 oktober 2013, is zonder meer geen reden om aan te nemen dat de verbalisant die het proces-verbaal van aangifte heeft opgemaakt daarin bewust onwaarheden heeft opgenomen. [slachtoffer 1] verklaart op 3 oktober 2019 bovendien dat hij destijds tegenover de politie de waarheid heeft verklaard. Het verweer wordt verworpen.

Vrijspraak van het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde

Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [betrokkene] en de verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. Daarnaast kan volgens haar wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. De verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat aangevers [slachtoffer 1] en [betrokkene] wisselende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. De verklaringen van [slachtoffer 1] , [betrokkene] en de verdachte zijn derhalve onvoldoende om tot een overtuigende bewezenverklaring te komen.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van het onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastgelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat op basis van de verklaringen in het dossier niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen dat de verdachte bij het incident aanwezig was. Mocht het hof van oordeel zijn dat de verdachte wel bij het incident aanwezig was dan kan, gelet op de wisselende verklaringen en de mogelijke persoonsverwisselingen, niet worden vastgesteld dat de verdachte enige geweldshandeling heeft verricht.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Dat door de aangevers op onderdelen wisselende verklaringen zijn afgelegd, is, gelet op het tijdsverloop tussen de afgelegde verklaringen, geen reden om aan te nemen dat zij tijdens hun bij de politie afgelegde verklaringen onwaarheden hebben verteld. De door de aangevers bij de politie afgelegde verklaringen worden op essentiële onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en onder 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks15 oktober 2013 te Zwolle tezamen en in vereniging met
anderen ofeen ander
, althans alleen,opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ), één of meerdere malen (met kracht)
in/tegen het gezicht en
/ofde buik heeft gestompt
en/of geslagenen
/oftegen de ribben
, althans het bovenlichaam,heeft getrapt
en/of geschopt, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/ofpijn heeft ondervonden;
2. subsidiair
hij op
of omstreeks15 oktober 2013 te Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Edisonstraat,
in elk geval op of aan een openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het één of meerdere malen
(met een pistool, althans een hard en/of zwaar voorwerp)tegen/op het hoofd van deze [slachtoffer 2] slaan
en/of stompenen
/ofhet één of meerdere malen op/tegen het lichaam van deze [slachtoffer 2]
stompen en/ofslaan en
/of trappen en ofschoppen;
3. subsidiair
hij op
of omstreeks15 oktober 2013 te Zwolle met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Edisonstraat, i
n elk geval op of aan een openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het één of meerdere malen (met een momentsleutel
, althans een zwaar voorwerp)
in/tegen het gezicht en/of de duim van voornoemde [slachtoffer 1] slaan
en/of (vervolgens) het één of meerdere malen (met kracht) tegen de ribbenkast van deze [slachtoffer 1] trappen en of schoppen en/of (vervolgens) (met een hard en/of zwaar voorwerp) slaan op/tegen de rug en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal houdt daarbij rekening met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen strafzaken in hoger beroep dienen te worden afgedaan.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, niet langer opportuun is. Hij heeft verzocht bij een bewezenverklaring een taakstraf en/of voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder op het volgende gelet.
De verdachte heeft zich op 15 oktober 2013 schuldig gemaakt aan drie geweldsdelicten. Op 15 oktober 2013 heeft hij eerst [slachtoffer 1] in vereniging mishandeld en later op die dag heeft hij openlijk in vereniging fors geweld gepleegd tegen [slachtoffer 1] en zijn broer, [slachtoffer 2] , als gevolg waarvan [slachtoffer 2] bewusteloos is geraakt. Het handelen van de verdachte en zijn mededader(s) is zeer intimiderend geweest. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Bovendien brengt het gedrag van de verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en de samenleving teweeg.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 december 2020 waaruit volgt dat hij meerdere malen eerder onherroepelijk voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Het hof heeft bij de bepaling van de straf de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten die zien op artikel 300 en artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht tot uitgangspunt genomen. Bij mishandeling zonder letsel (een droge klap of schop) wordt een geldboete ter hoogte van € 500,00 als oriëntatiepunt gehanteerd. Bij openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, wordt een taakstraf ter hoogte van 150 uren als oriëntatiepunt gehanteerd. Bij deze oriëntatiepunten is echter geen rekening gehouden met recidive van een verdachte ter zake van geweldsdelicten. Bovendien is bij het genoemde oriëntatiepunt van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht geen rekening gehouden met intensiever geweld dan alleen een klap of schop.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de recidive van de verdachte en de ernst van de feiten, een taakstraf geen passende straf meer is en dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof zal daarom in strafverzwarende zin van de genoemde oriëntatiepunten afwijken. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden.
Het hof zal rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Evenals de rechtbank heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in eerste aanleg is overschreden. Nu de strafzaak langere tijd onderdeel is geweest van een omvangrijk onderzoek en in deze zaak, nadat deze was gesplitst van dat onderzoek, nog diverse onderzoekshandelingen op verzoek van de verdediging zijn uitgevoerd, zal het hof hier, evenals de rechtbank, geen gevolgen aan verbinden en volstaan met de constatering dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is ingesteld op 4 mei 2017 en dit arrest wordt gewezen op 27 januari 2021. Hoewel het tijdverloop mede is veroorzaakt door de onderzoekswensen van de verdediging waaraan uitvoering is gegeven, is het hof van oordeel dat het tijdsverloop deels ook voor rekening van de rechtspraak komt. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn met tussen de 6 en de 12 maanden is overschreden. Gelet op het voorgaande zal het hof op de in beginsel passend en geboden straf nog een korting toepassen.
Alles afwegende, komt het hof, tot een strafoplegging van 5 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Het hof straft daarmee – vanwege de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte – hoger dan geëist door de advocaat-generaal.

Beslag

Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde is begaan met behulp van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven momentsleutel. Op basis van het dossier is niet kunnen worden vastgesteld aan wie dit voorwerp toebehoort. Het hof zal de momentsleutel daarom verbeurd verklaren op grond van artikel 33a, tweede lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 1.258,57, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden in de vordering tot schadevergoeding. Daartoe heeft de raadsman primair aangevoerd dat het causaal verband tussen de gestelde schade en de bewezen verklaarde feiten ontbreekt. Subsidiair heeft hij naar voren gebracht dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft hij bepleit dat sprake is van eigen schuld aan de kant van de benadeelde. Een onderzoek naar de vraag in hoeverre sprake is van eigen schuld vergt een zodanig onderzoek dat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van in totaal
€ 1.258,57. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd. Het verweer dat sprake is van eigen schuld van de benadeelde wordt verworpen, nu een dergelijke (mate van) eigen schuld niet aannemelijk is geworden. Het enkele feit dat de benadeelde partij zich bewust was van de mogelijkheid van escalatie, rechtvaardigt nog niet de conclusie dat dat hem deze in civielrechtelijke zin mede kan worden toegerekend. De gewelddadigheden zijn uitsluitend het gevolg van het opzet van verdachte en zijn medeverdachten.
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK momentsleutel, kleur: zilver, merk “Force”.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.258,57 (duizend tweehonderdachtenvijftig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 508,57 (vijfhonderdacht euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2013.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.258,57 (duizend tweehonderdachtenvijftig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 508,57 (vijfhonderdacht euro en zevenenvijftig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2013.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. P.A.H. Lemaire, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 27 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 27 januari 2021.
Tegenwoordig:
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. H. Dijkstra, advocaat-generaal,
mr. S.L. Onwuteaka, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.