Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
Lefier,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Vanwege het bestaan van een huurachterstand heeft de kantonrechter in een vonnis van
Het hof zal tot de conclusie komen dat het vonnis van de kantonrechter in stand moet blijven.
4.De vaststaande feiten en de procedure bij de kantonrechter
Die vorderingen zijn door de kantonrechter bij verstek toegewezen in een vonnis van
5.De vordering in hoger beroep
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
b) bestond voldoende grond voor ontbinding van de huurovereenkomst, met veroordeling van [appellant] tot ontruiming;
c) is [appellant] terecht in de kosten (ook: de buitengerechtelijke) veroordeeld.
6.4 Artikel 4.12 van het door Lefier gehanteerde Sociaal Statuut (versie 2017) bepaalt het volgende:
b) (…)
- in afwachting van de CV-installatie ontbrak vanaf 24 oktober 2017 een warmwatervoorziening en een verwarming.
Daaruit volgt dat [appellant] geen vordering heeft op Lefier tot toekenning van een verhuisvergoeding als bedoeld in artikel 14.2 van het Sociaal Statuut. Wat Lefier tegen die aanspraak verder nog naar voren heeft gebracht behoeft daarmee geen bespreking.
Het hof stelt overigens vast dat [appellant] zich bij de ontruiming niet op een noodtoestand heeft beroepen en dat achteraf ook niet kan worden vastgesteld dat die zich heeft voorgedaan. Weliswaar heeft [appellant] sedertdien geen vast woonadres meer, maar naar eigen zeggen beschikt hij wel over verschillende adressen waar hij onderdak kan krijgen. Die situatie is voor [appellant] begrijpelijkerwijs zeer bezwarend, maar staat daarmee nog niet gelijk aan een noodtoestand.
Lefier heeft zich er op beroepen dat zij [appellant] verschillende malen heeft aangemaand en daarbij ook een “veertiendagen brief” heeft verzonden als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW.
Daarbij wordt opgemerkt dat Lefier de bewoners in verband met de werkzaamheden een vergoeding heeft aangeboden van € 428,-. Volgens Lefier heeft meer dan 70% van de bewoners met die vergoeding ingestemd (vgl. art. 7:220 lid 2 en lid 3 BW). Ook [appellant] heeft die vergoeding (in eerste instantie) aanvaard en betaald gekregen.