In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietigbaarheid van een koopovereenkomst van een winkelpand. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.A. Assink, betoogde dat de verkoop van het winkelpand voor een te lage prijs had plaatsgevonden en dat de rechthebbende en haar vader ten tijde van de verkoop niet wilsbekwaam waren. De verkoop vond plaats in november 2016 aan de partner van de zus van appellante, terwijl de WOZ-waarde op dat moment aanzienlijk hoger was. Appellante stelde dat de bewindvoerder verplicht was om de verkoop te vernietigen, omdat deze schadelijk was voor het vermogen van de rechthebbende.
Tijdens de comparitie op 8 maart 2021 heeft appellante haar eis gewijzigd door ook de verkoop van een woning van de rechthebbende aan haar broer aan te vechten. Het hof oordeelde echter dat deze wijziging in strijd was met de goede procesorde en liet deze buiten beschouwing. Het hof heeft vervolgens de wilsbekwaamheid van de rechthebbende en haar vader beoordeeld aan de hand van medische rapporten en andere bewijsstukken. De conclusie was dat er onvoldoende bewijs was dat de rechthebbende of haar vader ten tijde van de verkoop niet in staat waren om de gevolgen van hun handelen te overzien.
Het hof heeft de vordering van appellante afgewezen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Appellante werd in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van wilsbekwaamheid in het kader van rechtshandelingen en de vereisten voor het aantonen van vernietigbaarheid van overeenkomsten.