ECLI:NL:GHARL:2021:7820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
200.296.145/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling na verhuizing van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de moeder en de vader, hadden eerder bij de rechtbank overeenstemming bereikt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Echter, na de verhuizing van de vader naar een ander deel van het land zonder toestemming van de moeder, heeft de moeder hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in het belang van de kinderen handelt, aangezien de verhuizing en de niet-naleving van afspraken over de zorgregeling leiden tot een onbetrouwbare situatie voor de kinderen. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen. Het hof heeft geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder moet komen te liggen, en heeft een nieuwe zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige1] eens per twee weken een weekend bij de vader verblijft. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe regeling is vastgesteld in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.145/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 198587)
beschikking van 12 augustus 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Schlepers te Groningen,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 15 juni 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 22 juli 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 juli 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019,
over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Het hoger beroep van de moeder richt zich – zoals ter zitting is vastgesteld – op de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreffende [de minderjarige1] . Bij de bestreden beschikking is, nadat de ouders overeenstemming hadden bereikt in het kader van een Ouderschap na Scheiding-traject en verzocht hebben de overeengekomen afspraken in een beschikking vast te leggen, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader en [de minderjarige2] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. Er geldt een reguliere zorgregeling waarbij de kinderen de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader, waarbij het wisselmoment op zondag om 17:00 uur zal zijn bij de bushalte bij [naam1] .
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt – na nadere toelichting tijdens de zitting – de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat [de minderjarige1] eens per twee weken een weekend van vrijdag tot en met zondag bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige1] op vrijdag om 12.30 uur uit school ophaalt en op zondag om 17.00 uur bij de moeder terugbrengt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders oefenen samen het ouderlijk gezag uit. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3
Het hof stelt de volgende gang van zaken vast, nu dit in hoger beroep onweersproken is gesteld door de moeder. De ouders zijn binnen de procedure bij de rechtbank doorverwezen naar [naam2] voor het volgen van het Ouderschap na Scheiding-traject, gericht op het verbeteren van de onderlinge communicatie. Tijdens dat traject is het de ouders gelukt om afspraken te maken over het (formele) hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [de minderjarige1] . De ouders hebben de rechtbank verzocht deze afspraken vast te leggen in de bestreden beschikking. [de minderjarige1] stond zodoende ingeschreven op het adres van de vader, maar verbleef evenveel tijd bij elk van de ouders (co-ouderschap).
De vader heeft kort daarna – in december 2020 – de wens geuit om te verhuizen naar de omgeving van [plaats1] . De moeder hoefde zich hierover volgens de vader geen zorgen te maken, omdat het bemachtigen van een huis daar, en daarmee de verhuizing, nog jaren kon duren. Nog voordat de bestreden beschikking was gegeven op 23 maart 2021, heeft de vader zich echter per 1 maart 2021 ingeschreven in [woonplaats2] en is hij daarheen verhuisd. De moeder heeft nadat de bestreden beschikking is gegeven de vader te kennen gegeven dat onder deze gewijzigde omstandigheden nieuwe afspraken over de kinderen gemaakt moeten worden. De vader wil de afspraken echter houden zoals ze zijn. De moeder heeft daarop uiteindelijk hoger beroep ingesteld. Het gevolg is ondertussen dat [de minderjarige1] in de week dat hij bij de vader verblijft niet, en in de week dat hij bij de moeder verblijft wel naar school gaat. De moeder en de school merken dat [de minderjarige1] hierdoor achterstand oploopt en dat hij er moeite mee heeft dat de vaste structuur wordt doorbroken. Tot slot is er deze zomer uitvoering gegeven aan de vakantieregeling betreffende [de minderjarige1] . Hij is drie weken bij de vader geweest, maar op het moment van de wissel, het weekend voor de mondelinge behandeling, heeft de vader [de minderjarige1] niet gebracht bij de bushalte bij [naam1] . Het is vaker voorgekomen dat de vader zonder instemming van de moeder [de minderjarige1] langer bij zich houdt.
5.4
Op basis van deze gang van zaken en op de gronden die hierna zijn weergegeven zal het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep toewijzen. De vader is onverwachts en zonder toestemming van de moeder – of vervangende toestemming van de rechter – verhuisd naar een heel ander deel van het land. Hij komt de gemaakte afspraken over de zorgregeling niet steeds na. [de minderjarige1] kan zodoende niet vertrouwen op de afspraken die tussen de ouders zijn gemaakt. Hij wordt hierdoor langer uit zijn vertrouwde omgeving in [woonplaats1] gehouden, waar hij zijn vrienden en school heeft en logopedie en speltherapie volgt. Verder heeft de verhuizing van de vader voor [de minderjarige1] de vervelende consequentie dat hij de ene week, als hij bij zijn vader verblijft, niet en de andere week, als hij bij zijn moeder verblijft, wel naar school gaat. Dat [de minderjarige1] tot deze zomer nog niet de leerplichtige leeftijd had bereikt, maakt dit niet minder bezwaarlijk. Dit blijkt ook uit de door de moeder en de school geconstateerde achterstand die [de minderjarige1] heeft opgelopen. Uit de handelwijze van de vader volgt dat hij niet in de eerste plaats aan de belangen van [de minderjarige1] denkt. De vader biedt hem op deze manier niet de rust en structuur die [de minderjarige1] nodig heeft, los van het feit dat de vader zich niet heeft gehouden aan de regels die gelden voor ouders die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Gelet op het voorgaande is het niet langer in het belang van [de minderjarige1] dat hij zijn (formele) hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Het hof zal daarom bepalen dat [de minderjarige1] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Daarnaast is een week-op-week-af-regeling zoals die nu geldt evenmin nog langer in het belang van [de minderjarige1] en bovendien na de zomervakantie – als [de minderjarige1] leerplichtig wordt – niet meer haalbaar. Het hof zal daarom de door de moeder voorgestelde regeling vaststellen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
15 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige1] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [de minderjarige1] aldus dat [de minderjarige1] eens per twee weken een weekend van vrijdag tot en met zondag bij de vader verblijft, waarbij de vader [de minderjarige1] op vrijdag om 12.30 uur uit school ophaalt en op zondag om 17.00 uur bij de moeder terugbrengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Knot, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 12 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.