ECLI:NL:GHARL:2021:7816

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
200.278.815/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en toepassing aanvaardbaarheidstoets in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de door hem te betalen kinderalimentatie voor zijn minderjarige zoon [verweerder] op nihil te stellen, met ingang van 26 juli 2019. De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 26 februari 2020, dit verzoek afgewezen. De man heeft in zijn grieven aangevoerd dat zijn financiële omstandigheden zijn gewijzigd en dat hij vanaf 24 september 2019 een bijstandsuitkering ontving.

Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds de beschikking van 4 april 2007, waarin de alimentatie was vastgesteld op € 286,- per maand, zijn financiële situatie aanzienlijk is veranderd. De man heeft in de periode na de beschikking van 4 april 2007 nog twee andere kinderen gekregen, waarvoor hij ook alimentatie moet betalen. De vrouw van wie de man gescheiden was, is in 2020 overleden, waarna [verweerder] bij zijn oma is gaan wonen. Het hof heeft de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie vastgesteld op 24 september 2019, omdat de man vanaf die datum een bijstandsuitkering ontving.

Het hof heeft geoordeeld dat de man, gezien zijn huidige financiële situatie, een minimale draagkracht heeft van € 25,- per maand voor [verweerder]. De man moet dit bedrag vanaf 28 januari 2021 rechtstreeks aan [verweerder] betalen. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen terugbetalingsverplichting is voor eventuele te veel ontvangen alimentatie, omdat deze van consumptieve aard is en niet hoger is dan de behoefte van [verweerder]. De bestreden beschikking van de rechtbank is vernietigd en de alimentatie is aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.815/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 168795)
beschikking van 12 augustus 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. G.A. de Boer te Dronten (voorheen: mr. G.G. Compagner),
en
tot 28 januari 2021:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van na te noemen minderjarige [verweerder] ,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
advocaat: mr. J. Deenen te Heerenveen,
vanaf 28 januari 2021:
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. J. Deenen te Heerenveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 25 mei 2020;
- een journaalbericht van mr. Compagner van 30 juni 2020 met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. Compagner van 17 juli 2020 met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. Deenen van 22 juli 2020;
- een journaalbericht van mr. Deenen van 22 juli 2020 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. Deenen van 19 oktober 2020 met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. Deenen van 3 december 2020 met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. De Boer van 8 juni 2021;
- een journaalbericht van mr. De Boer van 9 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. Deenen van 21 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht van mr. De Boer van 22 juni 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 juni 2021 plaatsgevonden. Namens de man
is mr. De Boer verschenen. Verder is [verweerder] verschenen, bijgestaan door mr. Deenen.
Aan M.F. Hoffman, de oma van [verweerder] , is bijzondere toegang tot de zitting verleend.

3.De feiten

3.1
[in] 2003 is [verweerder] geboren als zoon van [de vrouw]
(verder te noemen: de vrouw) en de man. [verweerder] is door de man erkend.
3.2
Bij beschikking van 4 april 2007 is bepaald dat de man met ingang van 28 augustus 2006 € 286,- per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder] .
3.3
De man heeft nog twee kinderen uit een andere relatie gekregen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012.
3.4
Bij beschikking van 22 maart 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de man met
ingang van 29 juli 2016 € 530,-- per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.5
De vrouw is [in] 2020 overleden. [verweerder] is toen bij zijn oma gaan wonen.
3.6
Bij beschikking van 27 oktober 2020 heeft het hof de beschikking van de rechtbank van 22 maart 2017 gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 1 september 2019, zoals overeengekomen in die procedure, € 15,-- per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.7
Op 4 november 2020 heeft de rechtbank de GI benoemd tot voogd over [verweerder] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om de door hem voor [verweerder] te betalen kinderalimentatie met ingang van 26 juli 2019, dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoek, dan wel met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum, op nihil te stellen, afgewezen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
26 februari 2020. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder] op nihil wordt gesteld, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bijdrage, met ingang van 24 september 2019, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen ingangsdatum.
4.3
[verweerder] en de GI hebben verweer gevoerd en het hof verzocht om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
Het verzoek tot wijziging op grond van artikel 1:401 lid 1 Burgerlijk Wetboek
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de financiële omstandigheden aan de zijde van de man zijn gewijzigd nadat de beschikking van 4 april 2007 is gegeven. Het hof zal beoordelen in hoeverre sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de geldende alimentatie rechtvaardigt.
De ingangsdatum
5.2
De man, die op 5 september 2019 zijn inleidend verzoekschrift heeft ingediend bij
de rechtbank, heeft verzocht om de wijziging per 24 september 2019 te laten ingaan, omdat hij vanaf die datum een bijstandsuitkering ontving. [verweerder] heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat -in het geval van een wijziging van de kinderalimentatie- de datum van de beschikking van het hof moet gelden als ingangsdatum.
5.3
Volgens vaste rechtspraak heeft de rechter in zaken als de onderhavige een grote mate van vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum, met dien verstande dat de rechter
behoedzaam dient om te gaan met een wijziging met terugwerkende kracht met het oog op
de eventuele ingrijpende gevolgen daarvan. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. Doorgaans wordt in zaken als de onderhavige gekozen voor de dag van
indiening van het inleidend verzoekschrift (in dit geval 5 september 2019).
De man heeft echter verzocht de datum waarop de gewijzigde omstandigheden zijn
ingetreden, 24 september 2019, als ingangsdatum te hanteren. Het hof ziet aanleiding dat te volgen. Het door [verweerder] aangevoerde is onvoldoende om uit te gaan van de datum van deze
beschikking als ingangsdatum.
De draagkracht van de man
5.4
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de man vanaf de ingangsdatum tot 1 december 2020 een bijstandsuitkering heeft ontvangen en dat hij vanaf september 2020 op uitzendbasis werkzaam is als chauffeur. Uit de door de man overgelegde inkomensgegevens komt naar voren dat hij (in elk geval) vanaf 24 september 2019 op bijstandsniveau leeft. Dit wordt door [verweerder] en de GI niet betwist.
Zij stellen zich echter op het standpunt dat wat betreft de draagkracht van de man uitgegaan dient te worden van een verdiencapaciteit van € 5.180,- per maand. Dat is de uitkering die de man tot 25 juli 2019 ontving uit het sportfonds van de Stichting [naam1] .
In ieder geval dient rekening te worden met het inkomen dat de man ontving bij [naam2] ( [naam2] ), omdat dit inkomensverlies, gelet op de verklaring van [naam3] , aan de man te wijten is. Echter, het hof is van oordeel dat wanneer bij de berekening van de draagkracht het inkomensverlies van de man buiten beschouwing zou worden gelaten en uitgegaan gegaan zou worden van een fictief inkomen (op basis van de verdiencapaciteit van de man en/of rekening houdend met -voor zover daar sprake van is- verwijtbaar inkomensverlies), het duidelijk is dat de man bij vaststelling van een alimentatiebijdrage minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm (in 2019) zal overhouden. De aan de hand van het fictieve inkomen opgelegde bijdrage is dan ook op dit moment niet op de man verhaalbaar. Het hof gaat daarom in dit geval uit van het werkelijke inkomen van de man.
5.5
Op grond van de richtlijnen zoals opgenomen in het rapport alimentatienormen wordt uitgegaan van een minimum draagkracht van € 25,-- voor één kind wanneer, zoals in dit geval, het NBI lager is dan € 1.375,- per maand (in 2019).
5.6
Nu als onweersproken vast staat dat de man vanaf de ingangsdatum een inkomen
op bijstandsniveau heeft, gaat het hof uit van een minimale draagkracht van de man.
Het hof zal de door de man te bepalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder] met ingang van 24 september 2019 bepalen op € 25,- per maand, zijnde de minimale draagkracht voor één kind. Het feit dat de man, op basis van overeenstemming en dus zonder rechterlijke toetsing, ten behoeve van zijn overige twee kinderen inmiddels € 15,- per kind per maand betaalt, is voor het hof geen reden anders te oordelen. Vanaf 28 januari 2021 dient de man het bedrag van € 25,- per maand voor [verweerder] rechtstreeks aan hem te betalen als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie.
De terugbetalingsverplichting
5.7
Ter zitting van het hof is naar voren gekomen dat de achterstand van de man in de door hem te betalen kinderalimentatie tot en met juli 2020 € 5.092,81 bedraagt. Gelet hierop acht het hof het niet aannemelijk dat als gevolg van deze beschikking te veel kinder-
alimentatie is ontvangen. Voor zover dat wel het geval is, is het hof van oordeel dat geen sprake kan zijn van een terugbetalingsverplichting omdat de alimentatie van consumptieve aard is en niet gesteld of gebleken is dat deze hoger is dan de behoefte van [verweerder] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 26 februari 2020, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 4 april 2007 en bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder] met ingang van 24 september 2019 op € 25,- per maand;
bepaalt dat de man vanaf 28 januari 2021 het bedrag van € 25,- per maand rechtstreeks aan [verweerder] zal betalen als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat, voor zover [verweerder] in de periode tot heden meer alimentatie heeft ontvangen dan hiervoor is bepaald, op hem geen terugbetalingsverplichting rust;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, F. Kleefmann en S. Rezel, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 12 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.