In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, geboren in 1969. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2021, die de terbeschikkingstelling met een jaar verlengde, vernietigd. De officier van justitie had verzocht om verlenging van de terbeschikkingstelling, maar het hof oordeelde dat er geen redenen zijn om de maatregel voort te zetten. Het hof baseerde zijn oordeel op een update van het verlengingsadvies van de reclassering en de verklaring van een deskundige die ter zitting aanwezig was. Het recidiverisico was volgens de reclassering en de deskundige zodanig beperkt dat beëindiging van de terbeschikkingstelling verantwoord was.
Tijdens de zitting op 5 augustus 2021 werd de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door haar raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, en de advocaat-generaal, mr. V. Smink. De terbeschikkinggestelde had hard gewerkt aan haar resocialisatie en was gemotiveerd om haar behandeling voort te zetten, ook na beëindiging van de maatregel. De advocaat-generaal steunde de beëindiging van de terbeschikkingstelling, wijzend op de afname van het recidiverisico en de goede regelingen voor behandeling en begeleiding die ook na beëindiging van de maatregel zouden blijven bestaan.
Het hof concludeerde dat de veiligheid van anderen niet langer een verlenging van de terbeschikkingstelling vereiste. De terbeschikkingstelling was op 28 januari 2011 ingegaan en had inmiddels meer dan tien jaar geduurd. Het hof oordeelde dat de terbeschikkinggestelde de benodigde behandeling had aanvaard, wat had geleid tot een positieve ontwikkeling en een laag recidiverisico. Daarom werd de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen en werd de beslissing van de rechtbank vernietigd.