ECLI:NL:GHARL:2021:7791

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
21-004909-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verdachte in strafzaak van verduistering en gebruik van valse identificerende persoonsgegevens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1970, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere vrijspraak voor het gebruik van wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens en verduistering. Het hof oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens heeft gebruikt, en sprak haar vrij van de onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde feiten. Echter, het hof achtte het wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich meerdere geldbedragen via de rekening van de aangever wederrechtelijk had toegeëigend. De verdachte had in de periode van 22 april 2015 tot en met 18 april 2017 geldbedragen van de rekening van de aangever overgeboekt naar de rekening van haar dochter, zonder dat de aangever hiervan op de hoogte was. Het hof legde een taakstraf op van 70 uren, te vervangen door 35 dagen hechtenis bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004909-18
Uitspraak d.d.: 6 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 augustus 2018 met parketnummer 18-181452-17 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het hof verdachte zal vrijspreken van de onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde feiten en inhoudende dat het hof:
  • verdachte tevens zal vrijspreken van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde feit;
  • verdachte zal veroordelen ter zake van het onder 2. subsidiair genoemde delict;
  • een taakstraf zal opleggen voor de duur van 70 uren, te vervangen door 35 dagen hechtenis bij het niet naar behoren verrichten van de taakstraf;
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren;
  • de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 6.228,- met het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag en de benadeelde partij voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. B.M.J.C. van Lee, in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter verdachte vrijgesproken van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde feit en veroordeeld ter zake van het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair bewezen verklaarde feit tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis bij het niet naar behoren verrichten van de taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de politierechter niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht, vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 22 april 2015 tot en met 18 april 2017, te [plaats1] , in de gemeente [gemeente1] , in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, meermalen, althans eenmaal, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een autoverzekering en/of een cnv lidmaatschap en/of een telefoonabonnement valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door telkens valselijk de naam van [benadeelde partij] , in elk geval telkens een andere naam dan verdachtes naam, met het oogmerk om het (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 22 april 2015 tot en met 18 april 2017, te [plaats1] , in de gemeente [gemeente1] , in elk geval in het arrondissement Noord-Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van [benadeelde partij] heeft gebruikt
-door bij [naam1] een autoverzekering aan te gaan op naam van [benadeelde partij] voor de auto met kenteken [kenteken] en/of
-door lidmaatschap aan te gaan bij [naam2] op naam van [naam3] , geboren op [geboortedatum] 1973 [adres] [plaats1] en/of
-door een telefoonabonnement af te sluiten bij [naam4] op naam van [naam5] [adres] [plaats1]
met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
2.
zij in of omstreeks de periode van 22 april 2015 tot en met 18 april 2017, te [plaats1] , in de gemeente [gemeente1] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) hoeveelhe(i)d(en) geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte die/dat weg te nemen geld onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door telkens de pincode behorende bij de bankpas van voornoemde [benadeelde partij] in te toetsen/ te gebruiken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 22 april 2015 tot en met 18 april 2017 te [plaats1] , in de gemeente [gemeente1] , althans in het arrondissement Noord-Nederland, opzettelijk een of meerdere geldbedragen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander dan verdachte en welke goed/goederen verdachte onder zich had door middel van de pinpas op de rekening van [benadeelde partij] en de daarbij behorende pincode en aldus dat goed/die goederen anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de onder 1. primair, 1. subsidiair en 2. primair ten laste gelegde feiten
Het hof acht met de politierechter, de advocaat-generaal en de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Het hof spreekt de verdachte daarvan vrij.
Anders dan de politierechter en met de advocaat-generaal is het hof voorts van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde feit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van [benadeelde partij] heeft gebruikt. Nu de naam “ [naam3] ” een andere naam is dan “ [benadeelde partij] ” is er geen sprake van het gebruiken van identificerende persoonsgegevens van [benadeelde partij] voor wat betreft het aangaan van een lidmaatschap bij [naam2] .
Ten aanzien van een autoverzekering bij [naam1] en een telefoonabonnement bij [naam4] bevat het dossier - afgezien van de verklaring van aangever - onvoldoende gegevens voor het bewijs van het bestanddeel “wederrechtelijk”. Zowel aangever als verdachte hebben verklaard dat verdachte de financiën regelde ten tijde van hun relatie. Aangever was er voorts van op de hoogte dat verdachte een auto had en gebruikte. Het enkele feit dat een autoverzekering op een andere naam staat dan de tenaamstelling van het kenteken van die auto is, nu dat meer pleegt voor te komen binnen een relatie, onvoldoende voor het bewijs dat verdachte wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van [benadeelde partij] heeft gebruikt.
Overweging met betrekking tot het bewijs voor het onder 2. subsidiair ten laste gelegde feit
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat verdachte en aangever gezamenlijk hebben bedacht een rekening op naam van de dochter van verdachte te openen. Dit in reactie op deurwaarders en financiële problemen om zo beslagleggingen te omzeilen en over financiële middelen te beschikken voor de dagelijkse huishoudelijke kosten. Direct nadat het salaris werd gestort, werd ook zo snel mogelijk contant geld opgenomen van de rekeningen om te voorkomen dat door automatische incasso’s of beslagleggingen het geld verdween. Die opnames waren bestemd voor de gezamenlijke huishouding. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht de verklaringen van de dochter van verdachte voor het bewijs uit te sluiten. De dochter was op dat moment minderjarig en kwetsbaar. Een verklaring van de dochter is afgelegd op een moment dat de relatie tussen verdachte en haar dochter ernstig is verstoord. Er is sprake van beïnvloeding en de dochter wordt opgezet tegen haar moeder. Verder zijn er op een suggestieve manier vragen aan de dochter gesteld.
Het hof overweegt ten aanzien van het bewijs en het verweer terzake, het volgende.
Gedurende een periode zijn meermalen geldbedragen overgeboekt van de rekening van aangever naar een rekening van de dochter van verdachte. De dochter van verdachte heeft daarover verklaard dat zij van haar moeder een rekening heeft moeten openen en dat uitsluitend haar moeder gebruik maakte van die rekening. Er bestaat op grond van de inhoud van het dossier geen aanleiding ervan uit te gaan dat aangever van de desbetreffende rekening en de stortingen op de hoogte was. Aangever heeft juist verklaard dat hij verdachte in vertrouwen zijn pas met pincode heeft gegeven teneinde de benodigde gebruikelijke betalingen te doen. Aangever stelt dat dat niet is gebeurd en dat hij na onderzoek in de woning in lades ongeopende post, aanmaningen en dwangbevelen vond. Aldus de aangifte bleek vanaf zijn rekening een bedrag van in totaal € 6.228,- te zijn overgeboekt op een bankrekening die ten naam van de dochter van verdachte was gesteld.
Het is naar het oordeel van het hof niet een gebruikelijke gang van zaken - zoals verdachte die stelt - dat via een rekening van een dochter geldbedragen worden afgestort om beslagleggingen te voorkomen. Aangever heeft de namens verdachte gestelde gezamenlijke afspraak bestreden. Nergens is bovendien aannemelijk geworden dat de geldbedragen ten goede kwamen aan de kosten voor de gezamenlijke huishouding. Bij deze stand van het dossier acht het hof de stelling van de verdediging dat de onderhavige rekening is gebruikt om beslagleggingen te omzeilen en over financiële middelen ten behoeve van de huishoudelijke gezamenlijke lasten te beschikken niet aannemelijk, mede nu deze stelling niet met stukken is onderbouwd dan wel anderszins concreet is gemaakt. Daar komt nog bij dat aangever de door verdachte gestelde gang van zaken gemotiveerd weerspreekt. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat door de dochter van verdachte is verklaard dat zij poststukken in een lade diende te doen zodat aangever niet wist wat er allemaal binnenkwam.
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaring van de dochter van verdachte overweegt het hof als volgt. Op de vraag van de politie aan de dochter of zij van haar moeder brieven die binnenkwamen op het adres te [plaats1] moest wegstoppen of wegdoen voordat aangever deze zag, heeft de dochter van verdachte verklaard dat zij post in een lade moest doen zodat aangever niet wist wat er binnenkwam. Het hof stelt met de raadsvrouw vast dat de gestelde vraag weliswaar gesloten was, maar acht voor wat betreft de betrouwbaarheid van die verklaring van de dochter van belang dat de dochter haar antwoorden heeft geëxpliciteerd door meer feitelijke informatie te verschaffen dan in de gesloten vraag was gegeven. Deze verklaring acht het hof daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Concluderend acht het hof het standpunt van de verdediging dat aangever en verdachte in gezamenlijk overleg geldbedragen zouden hebben overgemaakt naar de rekening van de dochter van verdachte niet aannemelijk geworden en het feit dat verdachte zich meerdere geldbedragen via de rekening van aangever wederrechtelijk heeft toegeëigend wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde delict

Op grond van wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 22 april 2015 tot en met 18 april 2017 te [plaats1] , in het arrondissement Noord-Nederland, opzettelijk geldbedragen toebehorend aan [benadeelde partij] en welke goederen verdachte onder zich had door middel van de pinpas op de rekening van [benadeelde partij] en de daarbij behorende pincode, en aldus die goederen anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 2. subsidiair bewezen verklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.

De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

De oplegging van straf

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van verdachte.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aangever in haar stelde met betrekking tot het regelen van de gezamenlijke financiële administratie.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte een
first offenderis.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit heeft het hof daarnaast acht geslagen op de ouderdom van het bewezen verklaarde feit. Mede gelet op de ter terechtzitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte is het hof van oordeel dat de oplegging van een taakstraf voor de duur van 70 uren passend is, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 35 dagen hechtenis. In het bijzonder in aanmerking genomen de vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde feit alsmede hetgeen omtrent dit tijdsverloop en de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, het opleggen van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf niet is geboden.

De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 70.442,42. De vordering is bij het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering betwist en heeft betoogd dat de benadeelde partij in de vordering niet kan worden ontvangen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering, waarbij dient te worden vastgesteld of en zo ja hoeveel schade de benadeelde partij heeft geleden en in dit verband mede van belang is welke bedragen de benadeelde partij tot voordeel hebben gestrekt, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij [benadeelde partij] kan daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. M. Aksu en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.N.M. Koldenhof-ten Kate, griffier,
en op 6 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Aksu is buiten staat dit arrest te ondertekenen.