ECLI:NL:GHARL:2021:776

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
21-007174-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, afpersing en vernielingen met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor meerdere mishandelingen van zijn vriendin, afpersing van zowel zijn vriendin als haar stiefmoeder, en een aantal vernielingen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf aangepast naar een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde partij1] € 1.700,00 en [benadeelde partij2] € 3.702,13 toegewezen kreeg. De benadeelde partij [benadeelde partij3] B.V. werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof heeft de bewijsvoering van de mishandelingen en afpersing als wettig en overtuigend bewezen verklaard, ondanks de ontkenning van de verdachte. De verklaringen van de slachtoffers werden als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door aanvullend bewijs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007174-17
Uitspraak d.d.: 26 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2017 met parketnummer
18-141186-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij1] , [benadeelde partij2] en [benadeelde partij3] B.V., telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S. Schuurman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] toegewezen tot een bedrag van € 550,00 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2] toegewezen tot een bedrag van € 3.552,13. De benadeelde partijen zijn voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De vorderingen voor zover toegewezen zijn vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde partij3] B.V. is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het op een tweetal onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof komt verder tot een andere strafoplegging en tot andere beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode in de maand januari 2015 tot en met 31 mei 2015, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , (meermalen) zijn levensgezel, [benadeelde partij1] , heeft mishandeld door (met een knie in/tegen)(tegen) de (onder)rug de stompen en/of te stoten en/of (meermalen) op/tegen in het gezicht en/of het hoofd te stompen en/of slaan en/of (met kracht) bij de hals of nek vast te pakken en/of (vervolgens) met het hoofd tegen een deur te gooien en/of te drukken
en/of
(25 en/of 26 maart 2015) op/tegen de grond te duwen en/of (vervolgens) (meermalen) (met kracht) te trappen en/of te schoppen en/of in het gezicht en/of op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen
en/of
(periode 28 april 2015 tot en met 21 mei 2015) op/tegen het hoofd te slaan en/of uit de auto te gooien en/of (vervolgens) tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of in/tegen het gezicht te stompen;
2.
hij op of omstreeks 21 mei 2015, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een (spiegel van een) (personen)auto (merk Volkswagen, type Polo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 30 mei 2015 tot en met 31 mei 2015, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (te weten 3.000 Euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij1] en/of [benadeelde partij2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [benadeelde partij1] de woorden heeft toegevoegd: "Je moet 4.000 Euro geven, anders rijd ik de auto van je moeder kapot" en/of "Als je naar de politie gaat, doe ik je vader en/of zoontje wat aan" en/of heeft hij, verdachte die [benadeelde partij1] geslagen en/of op de grond gegooid en daarbij geschreeuwd: "Je moet geld regelen";
4.
hij op of omstreeks 26 maart 2015, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 8 juli 2016 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten van een pand gelegen aan/nabij de [adres] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van de feiten 1, 3 en 4

Door de verdediging is ter zitting van het hof aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Verdachte ontkent deze feiten. De verklaringen van aangeefster [benadeelde partij1] en die van haar stiefmoeder [benadeelde partij2] zijn onbetrouwbaar. Er is geen dan wel te weinig overig ondersteunend bewijs. Verdachte dient van de feiten te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hieromtrent verder nog het volgende.
Aangeefster is door de politie en bij de rechter-commissaris gehoord. Zij heeft bij die gelegenheden helder, gedetailleerd en consistent verklaard. Haar verklaringen vinden op essentiële onderdelen steun in de verklaringen van haar stiefmoeder [benadeelde partij2] . Het hof heeft geen aanwijzingen in de door aangeefster afgelegde verklaringen of in de rest van het dossier gevonden, op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat haar verklaringen niet op waarheid berusten.
[benadeelde partij2] is eveneens door de politie en bij de rechter-commissaris gehoord. Ook ten aanzien van haar verklaringen ziet het hof in het dossier geen aanknopingspunten die zouden kunnen leiden tot twijfel omtrent de geloofwaardigheid van die verklaringen.
Het hof stelt vast dat zowel aangeefster als [benadeelde partij2] helder en specifiek hebben verklaard en dat hun verklaringen op belangrijke punten overeenkomen. Op details verschillen hun verklaringen van elkaar. Dit valt genoegzaam te verklaren uit het feit dat zij ieder vanuit hun eigen beleving de situatie hebben beschouwd. Bovendien weerspreekt dit het door verdachte gevoerde verweer dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Voorts is er naast de verklaring van de stiefmoeder sprake van ander bewijsmateriaal dat de verklaringen van aangeefster ondersteunt.
Zo zijn er de bevindingen van verbalisanten op 26 maart 2015 omtrent de kapotte voordeur van aangeefster en letsel in haar gezicht. Dat dit letsel als ‘niet heel recent’ (ontstaan) door de verbalisant wordt beoordeeld doet niet af aan de bruikbaarheid van dit bewijsmiddel ter ondersteuning van de verklaringen van aangeefster. Aangeefster verklaart immers zelf over dit letsel tegen verbalisant: “ Ik heb al vaker ruzie met [verdachte] (toevoeging hof: verdachte) gehad.” Het hof merkt daarbij op dat het vorenstaande geenszins impliceert dat de conclusie van de raadsman dat aangeefster die dag
dusniet is mishandeld voor juist zou moeten worden gehouden.
Verder is niet alleen door haar stiefmoeder, maar ook door aangeefsters vader letsel geconstateerd bij aangeefster. Hierover heeft aangeefster hem verteld dat verdachte haar dit had toegebracht.
Ten aanzien van het vernielen van de voordeur van aangeefster (feit 4) is er daarnaast nog de verklaring van een buurvrouw dat verdachte hierbij betrokken was en dat zij heeft gehoord dat aangeefster en verdachte die nacht hevig tegen elkaar tekeer gingen in die woning.
Het hof is daarom van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen (ook) het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van de maand januari 2015 tot en met 31 mei 2015, te [plaats] , meermalen zijn levensgezel, [benadeelde partij1] , heeft mishandeld door met een knie tegen de onderrug te
stoten en meermalen tegen het gezicht en het hoofd te stompen of te slaan en bij de hals vast
te pakken en vervolgens met het hoofd tegen een deur te drukken en tegen de grond te duwen en te schoppen en in het gezicht of tegen het hoofd te slaan of te stompen.
2.
hij op 21 mei 2015, te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een spiegel van een personenauto (merk Volkswagen, type Polo), toebehorende aan [benadeelde partij2] , heeft vernield;
3.
hij in de periode van 30 mei 2015 tot en met 31 mei 2015, te [plaats] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, te weten 3000 Euro, toebehorende aan [benadeelde partij2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [benadeelde partij1] de woorden heeft toegevoegd: "Je moet 4000 Euro geven, anders rijd ik de auto van je moeder kapot" en "Als je naar de politie gaat, doe ik je vader en zoontje wat aan" en heeft hij, verdachte die [benadeelde partij1] geslagen en op de grond gegooid en daarbij geschreeuwd: "Je moet geld regelen";
4.
hij op 26 maart 2015, te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij1] , heeft vernield;
5.
hij op 8 juli 2016 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een pand gelegen aan de [adres] , toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Afwijzing van verzoeken

De raadsman heeft het hof verzocht om, in het geval het hof zou komen tot een bewezenverklaring, de getuigen [benadeelde partij1] , [benadeelde partij2] , [getuige1] en [getuige2] te laten horen bij de raadsheer-commissaris dan wel op zitting. Verzoeken van de raadsman om deze getuigen te horen waren eerder door de raadsheer-commissaris afgewezen. De raadsman heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat uit de verklaring van getuige [getuige3] , afgelegd bij de raadsheer-commissaris, blijkt dat aangeefster in ieder geval deze getuige heeft ingefluisterd wat hij tegen de politie zou moeten verklaren. Gelet hierop moet grondig worden uitgezocht of de overige getuigen naar waarheid hebben verklaard. De raadsman heeft daarnaast, in het geval het hof de verklaring van getuige [getuige3] , afgelegd bij de raadsheer-commissaris, niet in ontlastende zin zal gebruiken, het hof verzocht om deze getuige ter zitting te horen.
Het hof stelt ten aanzien van de getuigen [benadeelde partij1] , [benadeelde partij2] , [getuige1] allereerst vast dat deze getuigen ten tijde van de behandeling in eerste aanleg door de rechter-commissaris zijn gehoord. Het noodzaakscriterium is daarom van toepassing. Ten aanzien van het verzoek om de getuige [getuige3] ter zitting te horen is ook het noodzaakscriterium van toepassing, omdat deze getuige reeds door de raadsheer-commissaris is gehoord.
Het hof ziet gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting geen noodzaak om deze getuigen nogmaals te (doen) horen. De inhoud van de verklaring van getuige [getuige3] , afgelegd bij de raadsheer-commissaris, maakt dit niet anders. Het hof leest in deze verklaring van de getuige [getuige3] niets anders dan dat hij uitleg geeft over de wijze waarop hij aan informatie is gekomen en tot zijn verklaring is gekomen. Het hof ziet geen aanleiding uit te gaan van een opzet vanuit aangeefster en/of [getuige3] om onwaarheid te vertellen.
De getuige [getuige1] , de broer van aangeefster, is niet eerder in bijzijn van de verdediging gehoord. Voor dit verzoek geldt derhalve het verdedigingsbelang.
Het hof stelt vast dat het verzoek om deze getuige te horen niet concreet en toegespitst op deze getuige wordt gemotiveerd. De onderbouwing ter terechtzitting van het hof, namelijk dat de inhoud van het verhoor van getuige [getuige3] bij de raadsheer-commissaris aanleiding geeft tot verhoor van de afgewezen getuigen waaronder ook de broer van aangeefster nu aangeefster getuige [getuige3] zou hebben ingefluisterd, levert voor deze getuige geen feitelijke onderbouwing op. Door de broer van aangeefster is immers op geen enkele manier jegens verdachte informatie ingebracht die hem door aangeefster ingefluisterd zou kunnen zijn. Van dit gestelde mogelijke influisterscenario tussen aangeefster en deze getuige/haar broer is daarom in ieder geval geen sprake. Daarbij komt dat het hof zoals hierboven al overwogen niet uitgaat van een influisterscenario tussen aangeefster en getuige [getuige3] . De in de pleitnota gegeven slechts algemene onderbouwing ontbeert derhalve een feitelijke grondslag. Het hof heeft overigens de inhoud van het dossier ook in acht genomen en stelt vast dat dit geen enkel aanknopingspunt bevat dat de broer van aangeefster bij de aan de verdachte tenlastegelegde feiten aanwezig c.q. direct of indirect betrokken is geweest. Hij heeft daarover ook niet verklaard. Aldus bezien wordt verdachte met een afwijzing van het getuigenverzoek niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.
Op grond van voorgaande worden de verzoeken van de raadsman afgewezen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
afpersing.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer vijf maanden herhaaldelijk schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin [benadeelde partij1] . Door zo te handelen heeft verdachte pijn, letsel en gevoelens van angst en onveiligheid bij [benadeelde partij1] veroorzaakt. Ook heeft verdachte aangeefster [benadeelde partij2] financieel nadeel en angst toegebracht. Dergelijke feiten kunnen langdurige gevolgen hebben voor de slachtoffers, omdat er sprake is van ernstige schending van hun geestelijke en lichamelijke integriteit. Dat dit ook voor aangeefsters geldt, blijkt uit hun ter zitting van het hof voorgelezen slachtofferverklaringen.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 december 2020 - eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Ook heeft het hof gelet op de inhoud van het rapport van de reclassering d.d. 3 april 2020.
Verdachte heeft grotendeels ontkend de feiten te hebben gepleegd. Het hof komt desondanks tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Het hof stelt vast dat verdachte voor het merendeel van de feiten geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Getoond besef van verantwoordelijkheid voor eigen handelen en getoonde spijt daarvan kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid omdat strafvervolging mede ten doel heeft verdachte tot inkeer te brengen waardoor perspectief wordt geboden op uitblijven van recidive in de toekomst. In het geval van verdachte is dat doel geenszins bereikt. Voor clementie om die reden bestaat dan ook geen grond.
Ter zitting van het hof heeft de raadsman verzocht om in het geval van een strafoplegging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft daarbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof zal echter gelet op de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de hiervoor aangehaalde opstelling van verdachte niet meegaan in het verzoek om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van substantiële duur. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk in beginsel passend en geboden. Het hof houdt echter rekening met de overschrijding van de redelijke termijn welke is gelegen zowel in de termijn van de behandeling in eerste aanleg (ruim vijf maanden overschrijding) alsook tussen het moment van instellen van het hoger beroep op 12 december 2017 en de einduitspraak van het hof op 26 januari 2021. Ten tijde van de behandeling in eerste aanleg is op verzoek van de verdediging de zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde een aantal getuigen te horen. En hoewel ten tijde van de behandeling in hoger beroep op verzoek van de verdediging door de raadsheer-commissaris eveneens een getuige is gehoord, is deze overschrijding ten tijde van de behandeling in hoger beroep niet aan de verdediging te wijten. Het hof zal daarom in plaats van de hiervoor genoemde straf een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. De proeftijd wordt gesteld op drie jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.700,00 en ziet op € 1.150,00 aan kosten voor vervanging van de door verdachte vernielde voordeur en € 550,00 ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 550,00. Dit bedrag zag op de immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Zij heeft in de aanloop naar de zitting in hoger beroep nadere stukken ingediend ter onderbouwing van de materiële schade.
De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk gemotiveerd betreden. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts heeft het hof bij de begroting gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Uit de stukken volgt dat de door verdachte gepleegde feiten naast letsel, grote impact op de benadeelde partij hebben gehad. Uit een overgelegde verklaring van de huisarts volgt dat sprake was van stress en slaapproblemen. De benadeelde partij heeft vanwege die klachten medicatie moeten nemen. Als gevolg daarvan heeft zij een stage die zij in het kader van haar studie volgde, moeten onderbreken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2, 3, 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Dit betreft zowel de gevorderde materiële als de immateriële schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.702,13 en ziet op een bedrag van
€ 3.000,00 aan door verdachte afgeperst geld, € 202,13 aan reparatiekosten voor een door verdachte vernielde autospiegel en € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.552,15. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is zijdens de verdediging niet inhoudelijk gemotiveerd betreden. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts heeft het hof bij de begroting gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Aannemelijk is dat de feiten op de benadeelde partij een grote impact hebben gehad. Vooral de afpersing waarbij zij gedwongen werd geld af te geven voor de veiligheid van haar en haar dochter heeft op haar een diepe indruk gemaakt. Daarvoor moest zij 's nachts naar de pinautomaat gaan ervan uitgaande dat wanneer zij dat niet deed die veiligheid op het spel stond. De benadeelde partij heeft last van paniekklachten en de incidenten hebben haar onrust gegeven waardoor ze alert is geworden en haar veiligheidsgevoel is aangetast. Het hof acht alles afwegende een schadevergoeding van
€ 500,00 ter zake immateriële schade billijk.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Dit betreft zowel de gevorderde materiële als de immateriële schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3] B.V.

Een schriftelijk gemachtigde heeft zich namens de benadeelde partij in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.223,14 en ziet op de reparatiekosten van vernielde ruiten en houtwerk. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Bij het namens de benadeelde partij ingevulde voegingsformulier is gevoegd een factuur betreffende ‘glasschade herstelschilderwerk achterzijde [adres] ’ d.d. 19 juli 2016
.De locatie en datum van de nota van herstelkosten passen bij de vernieling zoals door verdachte is gepleegd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gelet hierop voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte heeft op zich de aansprakelijkheid voor de schade en de hoogte niet bestreden. Het formele verweer van de verdediging dat de persoon die bij de politie aangifte deed de benadeelde partij niet heeft gemachtigd de vordering in te dienen treft geen doel nu de wet die eis niet stelt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300, 304, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) bestaande uit € 1.150,00 (duizend honderdvijftig euro) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij1] , ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) bestaande uit € 1.150,00 (duizend honderdvijftig euro) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
26 maart 2015 en van de immateriële schade op 31 mei 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] ter zake van het onder 2, 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.702,13 (drieduizend zevenhonderdtwee euro en dertien cent) bestaande uit € 3.202,13 (drieduizend tweehonderdtwee euro en dertien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
71,38 (eenenzeventig euro en achtendertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij2] , ter zake van het onder 2, 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.702,13 (drieduizend zevenhonderdtwee euro en dertien cent) bestaande uit
€ 3.202,13 (drieduizend tweehonderdtwee euro en dertien cent) materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 mei 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij3] B.V.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij3] B.V. ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.223,14 (duizend tweehonderddrieëntwintig euro en veertien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij3] B.V., ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.223,14 (duizend tweehonderddrieëntwintig euro en veertien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 juli 2016.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 26 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.