ECLI:NL:GHARL:2021:775

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
21-006834-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en het beschadigen van het elektriciteitsnetwerk, wat gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 60 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 12 januari 2021 heeft het hof de zaak onderzocht, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 23 september 2015 tot en met 23 oktober 2015 opzettelijk hennep heeft geteeld en elektriciteit heeft gestolen, en dat hij het elektriciteitsnetwerk heeft beschadigd.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een taakstraf van 114 uren opgelegd, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, waarbij de verdachte als strafbaar werd verklaard voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006834-17
Uitspraak d.d.: 26 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 6 december 2017 met parketnummer 16-118570-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één dag met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 60 uren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.I.B. Hoffman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het onder 1, 2, en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een dag met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks de periode van 23 september 2015 tot en met 23 oktober 2015 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 117 hennepplanten, althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 23 oktober 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit/vanuit een meterkast heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektrische energie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij in omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 23 oktober 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een electriciteitswerk (een zogenoemde elektriciteitsmeter voor de stroomvoorziening in een pand gelegen aan de [adres] ) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar heeft gemaakt, een stoornis in de gang en/of in de werking van dat elektriciteitswerk heeft veroorzaakt, en/of een ten opzichte van dat elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel heeft verijdeld,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest, althans daardoor verhindering en/of bemoeilijking van de stroomlevering ten algemene nutte is ontstaan, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) in dat pand
- een illegale stroomaftakking/aansluitingen gemaakt voor/buiten de elektriciteitsmeter/zekeringskast en/of
- de toegepaste beveiliging tegen overstroom niet afgestemd op de toegepaste materialen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs van de feiten 1, 2 en 3

Door de verdediging is ter zitting van het hof betoogd, dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de drie ten laste gelegde feiten. De getuige [getuige1] heeft in strijd met de waarheid verklaard. Verdachte heeft ter zitting van het hof en ook op eerdere momenten in het strafproces telkens verklaard niet betrokken te zijn geweest bij de aangetroffen hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hieromtrent – in grote lijnen overeenkomstig met wat de rechtbank hierover heeft overwogen - verder het volgende.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
Op 23 oktober 2015 werd na een melding van wateroverlast in een kapsalon een in werking zijnde hennepkwekerij in de boven de kapsalon gesitueerde woning aangetroffen.
Uit onderzoek dat diezelfde dag door de fraudespecialist van netwerkbeheerder [naam] aan de hoofdaansluitkast werd gedaan, bleek dat de zegels van de kast waren verbroken en dat er een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt die buiten de elektriciteitsmeter omliep naar de hennepkwekerij en deze voorzag van elektriciteit. Uit dit onderzoek bleek ook dat door deze handelwijze gevaar voor goederen te duchten is geweest omdat de installatie was beveiligd door een beveiliging van 250 ampère en dat er bij overbelasting geen afschakeling zou plaatsvinden. Hierdoor zouden de leidingen in een dergelijk geval warm kunnen worden en smelten waarna er kortsluiting plaats zou vinden. Gevolg hiervan zou een grote vlamboog, brand en zwaar letsel van mensen die zich in de directe omgeving bevinden kunnen zijn.
Verdachte was ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij de huurder van het gehele pand, zoals onder meer blijkt uit zijn eigen verklaring en uit een huurovereenkomst. Na zijn aanhouding op 23 oktober 2015 bleek verdachte de sleutels van de bovenwoning op zak te hebben.
De buurman van het pand, getuige [getuige2] , een gepensioneerd installateur, heeft verklaard dat hij begin september 2015 verdachte met een tweetal andere Marokkaanse mannen bij de meterkast van het pand heeft zien staan en dat er toen aan de hoofdkabel, de stroomtoevoer, werd geknoeid. Hij zag dat dit geen personeel van [naam] betrof.
Getuige [getuige1] heeft verklaard dat hij de bovenwoning per november 2014 van verdachte is gaan huren. In maart 2015 kwam verdachte bij hem langs en heeft verdachte hem verteld dat hij een hennepkwekerij in de woning zou gaan bouwen. Kort na dit gesprek zijn de sloten van de woning vervangen waardoor [getuige1] de woning niet meer kon betreden.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting bij de rechtbank en het hof verklaard dat hij op geen enkele manier betrokken is geweest bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. Hij had de bovenwoning (onder)verhuurd aan getuige [getuige1] , ook ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij. De verdediging heeft ter zitting van de rechtbank een (onder)huurovereenkomst op naam van verdachte en [getuige1] overgelegd waaruit zou blijken dat [getuige1] de woning huurde van verdachte tot 20 oktober 2015. Omtrent het sleutelen aan de meterkast heeft verdachte verklaard dat niet hij, maar een medewerker van [naam] dit heeft gedaan.
Overwegingen omtrent het bewijs
Het hof overweegt omtrent het voorgaande dat verdachte de huurder was van de bovenwoning ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij. Hij had bovendien de sleutels van de woning op zak en had daarmee directe toegang tot de woning. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verdachte de woning ten tijde van de tenlastegelegde feiten nog aan [getuige1] onderverhuurde. [getuige1] heeft verklaard dat hij sinds maart 2015 niet meer in de bovenwoning verbleef. Buurman [getuige2] heeft verklaard [getuige1] voor het laatst in april/mei 2015 te hebben gezien. Ook getuige [getuige3] , die vanaf 1 oktober 2015 de kapsalon onder de woning exploiteerde, heeft verklaard dat hij nooit iemand anders de bovenwoning heeft zien betreden dan verdachte en verdachtes jongere broer. Het hof acht deze verklaringen waarheidsgetrouw. De door de verdediging ingebrachte huurovereenkomst doet aan het vorenstaande niet af. Ook indien het ervoor moet worden gehouden dat deze overeenkomst mede door [getuige1] is aangegaan en ondertekend, bij welke aanname overigens vraagtekens kunnen worden geplaatst nu de handtekening van [getuige1] onder het contract sterk afwijkt van de handtekening die [getuige1] onder de door hem ten overstaan van de politie afgelegde verklaring heeft geplaatst, laat dit onverlet de mogelijkheid dat – overeenkomstig zijn verklaring – [getuige1] de woning voortijdig heeft verlaten.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij niet betrokken is geweest bij de diefstal van de elektriciteit ook niet betrouwbaar, gelet op de verklaring van getuige [getuige2] omtrent het sleutelen door verdachte en twee andere mannen, niet zijnde personeel van [naam] , aan de meterkast.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit. Met het op gevaarlijke wijze omleiden van de elektriciteit buiten de meter om ten behoeve van de inrichting van de kwekerij en door de toegepaste beveiliging tegen overstroom niet af te stemmen op de toegepaste materialen, heeft hij bovendien het elektriciteitsnetwerk beschadigd en een ten aanzien van dat elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel verijdeld, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest.
Nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat verdachte de feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zal hij van het ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 23 september 2015 tot en met 23 oktober 2015, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van 117 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 23 oktober 2015 te [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanuit een meterkast heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan [naam] N.V, waarbij verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
3.
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 23 oktober 2015 te [plaats] , opzettelijk een elektriciteitswerk (een zogenoemde elektriciteitsmeter voor de stroomvoorziening in een pand gelegen aan de [adres] ) heeft beschadigd en een ten opzichte van dat elektriciteitswerk genomen veiligheidsmaatregel heeft verijdeld,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is geweest,
immers heeft verdachte in dat pand
- een illegale stroomaftakking gemaakt voor/buiten de elektriciteitsmeter en
- de toegepaste beveiliging tegen overstroom niet afgestemd op de toegepaste materialen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk enig elektriciteitsnetwerk beschadigen en een ten opzichte van dat elektriciteitsnetwerk genomen veiligheidsmaatregel verijdelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van hennep. Door zijn handelen heeft verdachte meegewerkt aan de bevordering en instandhouding van het illegale circuit van de productie, handel en het gebruik van softdrugs, door welk circuit ook andere vormen van criminaliteit in de hand worden gewerkt. De elektriciteit die nodig was voor de hennepkwekerij heeft verdachte zich wederrechtelijk toegeëigend. Door dat te doen op de manier zoals bewezenverklaard, heeft hij ook nog eens zeer gevaarzettend gehandeld. Zoals blijkt uit zijn wisselende en ongeloofwaardige verklaringen heeft verdachte geen verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelingen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 november 2020 blijkt dat verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten waaronder ook soortgelijke feiten.
Het hof heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waaruit blijkt dat in het geval van een hennepkwekerij met een omvang van 100 – 500 hennepplanten een taakstraf van 120 uren gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand passend wordt geacht.
Alles afwegend acht het hof een taakstraf voor de duur van 120 uren gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand in beginsel passend en geboden. Het hof houdt echter rekening met de overschrijding van de redelijke termijn welke is gelegen tussen het moment van instellen van het hoger beroep op 11 december 2017 en de einduitspraak van het hof op 26 januari 2021. Hoewel ten tijde van de behandeling in hoger beroep op verzoek van de verdediging door de raadsheer-commissaris drie getuigen zijn gehoord, is deze overschrijding ten tijde van de behandeling in hoger beroep niet geheel aan de verdediging te wijten. Het hof zal daarom in plaats van de hiervoor genoemde straffen een taakstraf voor de duur van 114 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 161bis en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
114 (honderdveertien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 26 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.