ECLI:NL:GHARL:2021:768

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
21-000040-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens seksueel misbruik van minderjarige dochter en bezit van kinderpornografie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het meermalen plegen van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochter, die op het moment van de feiten nog niet de leeftijd van twaalf jaren had bereikt. Daarnaast is hij veroordeeld voor het in bezit hebben van een kinderpornografische afbeelding. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is dat de verdachte gedurende de proeftijd onder toezicht van de reclassering staat en dat er bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, waaronder de verplichting tot het volgen van een ambulante behandeling. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de dochter, die verklaarde dat zij van haar vierde tot haar twaalfde levensjaar door haar vader was misbruikt. De verdachte ontkende het seksueel binnendringen, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de dochter voldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte niet-ontvankelijk verklaarde in het hoger beroep voor de onderdelen waarvan hij in eerste aanleg was vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000040-19
Uitspraak d.d.: 27 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2018 met parketnummer 18-930015-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een toezicht van de reclassering met een meldplicht en een behandelverplichting. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.G. ten Have, naar voren is gebracht.

Omvang van en ontvankelijkheid in het hoger beroep

Het hof gaat voor wat betreft het onder feit 2 tenlastegelegde uit van een impliciet cumulatieve tenlastelegging met betrekking tot het - kort samengevat - in bezit hebben van kinderporno. Ter zake van het in bezit hebben van filmbestanden waarop dergelijk materiaal zou staan is verdachte door de rechtbank vrijgesproken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal op grond van het bovenstaande de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze partiële vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor het plegen van handelingen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, meermalen gepleegd, en voor het in bezit hebben van een gegevensdrager bevattende een kinderpornografische afbeelding. Ter zake van deze feiten heeft de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren opgelegd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelplicht, de plicht mee te werken aan een vervolgbehandeling indien dit noodzakelijk wordt geacht, de plicht mee te werken aan controle van zijn gegevensdragers, de plicht zich te onthouden van het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met kinderen en de plicht zich te onthouden van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen of waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2011, op een of meer tijdstippen, te [plaats] , gemeente [gemeente] , (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] zijnde zijn, verdachtes, dochter, die toen telkens de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens):
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- tussen de schaamlippen, althans de vagina, van die [slachtoffer] gelikt en/of
- de vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht;
1.
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2011 te [plaats] , gemeente [gemeente] , (meermalen) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , bestaande die ontucht (telkens) hierin dat hij:
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- tussen de schaamlippen, althans de vagina, van die [slachtoffer] heeft gelikt en/of
- de vagina van die [slachtoffer] heeft betast
- zijn geslachtsdeel op/tegen de vagina, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft aangeduwd (en daarbij naar voren en naar achteren heeft bewogen);
2.
hij op of omstreeks 1 oktober 2017, te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, een of meer afbeelding(en), te weten (digitale) fotobestanden op een gegevensdrager heeft verworven en/of in bezit heeft gehad en/of heeft verspreid en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, terwijl op die afbeelding(en) een of meer seksuele gedragingen zichtbaar was/waren, waarbij (telkens) een of meer personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt was/waren betrokken of schijnbaar was/waren betrokken welke voornoemde seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het betasten van de geslachtsdelen van iemand die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt door een volwassen, volledig naakte man (bestandsnaam: [bestandsnaam] ).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde
Door de verdediging is ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor het seksueel binnendringen. Daarnaast richt het hoger beroep zich tegen de door de rechtbank bewezenverklaarde periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2011. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij ontuchtige handelingen heeft verricht bij zijn dochter vanaf haar vijfde levensjaar tot haar zevende levensjaar, waarbij hij haar heeft betast en haar heeft gekust en gelikt op haar erogene zone zoals is verklaard bij de zedenverbalisanten, maar dat verdachte stellig en consequent heeft verklaard dat er nimmer sprake is geweest van seksueel binnendringen. Enkel in de verklaring van aangeefster wordt gesproken over daadwerkelijk binnendringen. Overig steunbewijs ten aanzien van die seksuele handeling is niet aanwezig.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof hiertoe als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] , de dochter van verdachte, heeft bij de politie verklaard dat zij van haar vierde tot haar twaalfde levensjaar is misbruikt door haar vader. Haar vader draaide nachtdiensten en dan sliep aangeefster bij haar moeder in het bed van haar ouders. Aangeefster heeft verklaard dat haar vader aan haar begon te zitten en steeds verder ging. Hij ging haar vingeren en beffen en ook met zijn piemel in haar vagina. Later vond het misbruik ook plaats in de badkamer en in haar eigen slaapkamer.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij aangeefster voor het eerst heeft betast toen zij vijf jaar oud was en in bad zat. Er ging een poosje overheen en toen gebeurde het nog een keer in bad. Als aangeefster naar bed ging brachten ze - het hof begrijpt: de moeder van aangeefster en verdachte - haar in slaap op hun bed en daarna werd ze naar haar eigen slaapkamer gebracht. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster hem vroeg haar te kietelen. Daarmee bedoelde ze volgens verdachte dat hij over haar vagina heen moest wrijven, net als in bad. Dat deed hij toen, over het kittelaartje heen. Toen is het volgens verdachte ook verder gegaan naar het beffen.. Hij likte dan op de vagina en de clitoris. Op een gegeven moment stopte hij met vingeren of beffen en dan viel ze in slaap en bracht hij haar naar bed - het hof begrijpt: naar haar eigen bed -. Tussen de eerste keer in bad en de eerste keer beffen zat volgens verdachte ongeveer een maand of zes weken. Daarna ging het op deze manier door totdat hij ineens dacht ‘waar ben je mee bezig’. Toen kreeg hij het besef en is hij er meteen mee gestopt. Dat was ongeveer twee jaren later. Langer heeft het misbruik volgens verdachte niet geduurd. Hij is nooit bij haar naar binnen gedrongen. Desgevraagd heeft verdachte bij de politie verklaard dat het is voorgekomen dat hij aangeefster ging beffen terwijl zij ruggelings op haar hoogslaper lag.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de
tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de
verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden
aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de
deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een
bewezenverklaring te komen in geval de door één getuige gereleveerde feiten en
omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een
beoordeling van het concrete geval. Het is evenwel vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat
het niet is vereist dat de tweede bewijsgrond de betrokkenheid van de verdachte bij het
strafbare feit bevestigt. De vereiste voldoende steun kan echter niet uitsluitend worden gevonden in een onderbouwing van de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring. In aanmerking komen enkel feiten en omstandigheden die worden aangedragen door een tweede, onafhankelijke, kenbron. Doorslaggevend is of de tweede bewijsgrond voldoende steun geeft aan de verklaring van de getuige.
Evenals de rechtbank acht het hof de verklaringen die aangeefster heeft afgelegd betrouwbaar. Haar verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het hof overweegt dat aangeefster consistent heeft verklaard over wat er tussen haar en verdachte is gebeurd, maar ook over wat er niét is gebeurd, zoals het verrichten van seksuele handelingen bij verdachte. Zij heeft uitgebreid en concreet verklaard over de plekken waar het misbruik plaatsvond en de manier waarop het gebeurde. Aangeefster heeft duidelijke aanknopingspunten gegeven voor de periode waarin het misbruik naar heeft plaatsgevonden, te weten dat zij het zich vanaf haar vierde kan herinneren, dat het de eerste keer is gebeurd in het jaar van een vakantie in Oostenrijk, en dat het heeft geduurd tot haar twaalfde, toen ze ongesteld werd. Daarnaast heeft zij gedetailleerd verklaard, bijvoorbeeld over de manier waarop verdachte haar schoonmaakte met een handdoek, nadat hij met zijn penis in haar vagina was geweest en in haar was klaargekomen, en waar die handdoek vervolgens door verdachte werd neergelegd. Van concrete objectieve aanwijzingen, anders dan de verklaring van verdachte, die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster is het hof niet gebleken.
Het hof stelt tevens vast dat de verklaringen van aangeefster op belangrijke punten wordt gesteund door de verklaringen van verdachte. Verdachte heeft immers bekend haar gedurende een periode van enkele jaren te hebben gevingerd en gebeft in het bed van haar ouders en op haar hoogslaper.
De verklaringen van aangeefster vinden bovendien ondersteuning in de verklaring van haar moeder inhoudende dat verdachte tegenover haar heeft erkend dat hij seksuele handelingen verrichtte bij aangeefster tussen haar 4e en 12e levensjaar.
Concluderend is het hof van oordeel dat de door aangeefster in haar verklaringen genoemde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode 1 januari 2003 tot en met 29 juli 2011 meermalen met zijn dochter, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochter.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 29 juli 2011, te [plaats] , gemeente [gemeente] , telkens met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] zijnde zijn, verdachtes, dochter, die toen telkens de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer] gelikt en de vagina van die [slachtoffer] betast en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
2.
hij op 1 oktober 2017, te [plaats] , gemeente [gemeente] , een afbeelding, te weten een (digitaal) fotobestand op een gegevensdrager in bezit heeft gehad, terwijl op die afbeelding seksuele gedragingen zichtbaar waren, waarbij een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt was betrokken welke voornoemde seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het betasten van de geslachtsdelen van iemand die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt door een volwassen, volledig naakte man (bestandsnaam: [bestandsnaam] ).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van januari 2003 tot en met juli 2011 schuldig gemaakt aan het veelvuldig seksueel misbruiken van zijn (zeer) jeugdige dochter. Zij was bij aanvang van het misbruik nog maar vier jaar oud. De handelingen bestonden onder meer uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Verdachte heeft daarmee zowel haar lichamelijke als geestelijke integriteit op ernstige wijze geschonden en haar jeugd grote schade toegebracht. Hij heeft tevens een gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, voor haar onmogelijk gemaakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele delicten, zeker als het gaat om jonge kinderen, zo niet blijvende dan toch zeer langdurige en ernstige schade kunnen ondervinden van wat hun is aangedaan. Dat geldt ook voor aangeefster, zo blijkt uit de slachtofferverklaring die zij ter terechtzitting heeft voorgelezen. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Het hof neemt ook in aanmerking dat verdachte door te volharden in zijn ontkenning van het seksueel binnendringen daar op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor heeft genomen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een kinderpornografische afbeelding op zijn computer. Het bezit van kinderporno is zeer verwerpelijk, met name omdat bij de vervaardiging van dergelijke afbeeldingen kinderen veelal seksueel worden misbruikt en geëxploiteerd.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 december 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Het hof houdt daarnaast rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door hem ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Voorts heeft het hof gelet op het verdachte betreffende reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 27 november 2020. Blijkens dit rapport heeft verdachte vrijwillig een ambulante psychiatrische behandeling gevolgd bij De Waag, die reeds positief is afgerond. De Waag zag aanknopingspunten voor het verlengen van een behandeling, maar niet in een gedwongen kader. Gelet op het lage recidive risico, de beperkte mate van mogelijkheden tot het controleren van gegevensdragers zoals de rechtbank als bijzondere voorwaarde had opgenomen in haar vonnis en het feit dat de voorkeur van De Waag uitgaat naar het behandelen in een vrijwillig kader adviseert de reclassering thans geen reclasseringstoezicht meer.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. Verdachte heeft op 2 januari 2019 hoger beroep ingesteld. Op 14 oktober 2020 stond de zaak gepland voor inhoudelijke behandeling maar werd deze aangehouden op verzoek van de verdediging teneinde een reclasseringsrapport aan te vragen. Op 13 januari 2021 is de zaak inhoudelijk behandeld en het hof heeft op 27 januari 2021 arrest gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in de fase van hoger beroep in beperkte mate overschreden. Vanwege deze geringe overschrijding is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid van het EVRM.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf en een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de verdediging is verzocht. Daarvoor is het bewezenverklaarde te ernstig. Overigens merkt het hof op dat verdachte blijkens het dossier enkel is opgehouden voor onderzoek maar niet in verzekering is gesteld. Het hof is van oordeel dat de ernst en de lange duur van het misbruik en in het bijzonder het seksuele binnendringen bij zijn minderjarige dochter, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, de oplegging van een forse grotendeels onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur noodzakelijk maakt.
Gelet op het voorgaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.
Anders dan de reclassering acht het hof het wenselijk dat verdachte gedurende de proeftijd onder toezicht van de reclassering wordt gesteld en dat de reclassering, indien zij dit noodzakelijk acht, ook handvatten heeft om een ambulante (vervolg)behandeling te realiseren. Het hof overweegt daartoe in het bijzonder dat verdachte het seksueel binnendringen bij zijn dochter heeft ontkend, maar dat het hof wel tot een bewezenverklaring daarvan komt. Blijkens het reclasseringsrapport heeft verdachte naar eigen zeggen door de behandeling inzicht gekregen in zijn delictgedrag. Gelet op zijn ontkennende houding met betrekking tot het seksueel binnendringen kan het hof zich echter niet aan de indruk onttrekken dat zijn delictgedrag nog niet geheel inzichtelijk is geworden en vervolgbehandeling in de rede ligt.

Beslag

Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof afstand gedaan van de inbeslaggenomen computer Vision Amd. Het hof behoeft daarom thans niet meer op het beslag te beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 240b, 244 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep uitsluitend voor wat betreft het onder het 2 tenlastegelegde ter zake de onderdelen waarvan verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook als dit inhoudt:
- het volgen van een ambulante behandeling bij de AFPN, De Waag of een soortgelijke door de reclassering te bepalen instelling, gericht op mogelijke delict scenario’s, zijn eigen handelen en seksualiteit en eigen beperkingen, indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 27 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.