ECLI:NL:GHARL:2021:7670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
200.293.649
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder en mentor in het kader van mentorschap en bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de dochter van betrokkene om de bewindvoerder en de mentor te ontslaan. De dochter, die als mantelzorger fungeert, was van mening dat de bewindvoerder en de mentor niet voldoende ondersteuning boden aan haar dementerende moeder, betrokkene. De dochter had zeven grieven ingediend tegen de beschikking van de kantonrechter van 27 januari 2021, waarin haar verzoeken waren afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de dochter, de zoon, en vertegenwoordigers van de bewindvoerder en mentor aanwezig waren. Betrokkene zelf was niet verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de dochter onvoldoende gewichtige redenen heeft aangevoerd om de bewindvoerder en mentor te ontslaan. De dochter stelde dat de bewindvoerder te lang had gewacht met het starten van zijn werkzaamheden en dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan. Ook voerde zij aan dat de mentor niet opkwam voor de wensen van betrokkene. Het hof oordeelde echter dat de bewindvoerder en mentor hun taken zorgvuldig uitvoerden en dat de belangen van betrokkene voorop stonden. De relatie tussen de dochter en de zoon werd als problematisch ervaren, wat ook een rol speelde in de beslissing van het hof. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.649
(zaaknummers rechtbank Gelderland 8522083 8522094)
beschikking van 10 augustus 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de dochter,
advocaat: mr. S. Burger te ’s-Gravenhage.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[betrokkene1],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: betrokkene,
en
[de zoon],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de zoon,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
kantoor houdende te [vestigingsplaats1] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
en
[de mentor],
kantoor houdende te [vestigingsplaats2] ,
hierna te noemen: de mentor.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 27 januari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 april 2021;
- een brief van de zoon van 16 juni 2021, met een productie;
- een journaalbericht van mr. Burger van 12 juli 2021 met producties;
- een e-mailbericht van de mentor van 20 juli 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de dochter, bijgestaan door haar advocaat,
- de zoon,
- [naam1] en [naam2] namens de bewindvoerder,
- [naam3] en [naam4] namens de mentor.
Betrokkene is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.3
Het hof laat de brief van de zoon van 16 juni 2021 buiten beschouwing nu deze brief zonder tussenkomst van een advocaat is ingediend.
2.4
Het hof slaat evenmin acht op de producties bij het journaalbericht van mr. Burger van 12 juli 2021 omdat deze omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn en zonder noodzaak vlak voor de mondelinge behandeling zijn ingekomen ter griffie van het hof. Het hof oordeelt dit in strijd met de goede procesorde.
2.5
Het hof laat bovendien het e-mailbericht met productie van de mentor van 20 juli 2021 buiten beschouwing, omdat deze zonder tussenkomst van een advocaat is ingediend.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1935. Zij is de moeder van de dochter en de zoon.
3.2
Bij beschikking van 27 juni 2019 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, met ingang van 15 juli 2019 de goederen die aan betrokkene (zullen) toebehoren onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand, met ingang van 15 juli 2019 een mentorschap ingesteld en de bewindvoerder en mentor als zodanig benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van de dochter om de bewindvoerder en de mentor te ontslaan afgewezen en ook het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De dochter is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De dochter verzoek het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • de bewindvoerder per direct te ontslaan,
  • [naam5] , kantoor houdende te [vestigingsplaats3] , te benoemen tot opvolgend bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene;
  • te bepalen dat de bewindvoerder eindrekening en -verantwoording dient af te leggen aan de opvolgend bewindvoerder;
  • de mentor per direct te ontslaan; en
  • de dochter dan wel [naam5] te benoemen tot opvolgend bewindvoerder;
althans een beslissing te nemen als het hof juist acht, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.2
Ingevolge artikel 1:461 lid 2 BW wordt een mentor ontslag verleend hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om mentor te kunnen worden, zulks op verzoek van de medementor of degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.3
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder en de mentor ontslag te verlenen.
5.4
De dochter kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De dochter is mantelzorger van betrokkene. Betrokkene is dementerend en het is altijd haar wens geweest dat zij met hulp van de dochter thuis kan blijven wonen. De dochter meent dat zij onvoldoende door de bewindvoerder en de mentor wordt gesteund om betrokkene te begeleiden in haar wens om thuis te blijven wonen.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de bewindvoerder moet worden ontslagen voert de dochter verder aan dat de bewindvoerder te lang heeft gewacht voordat hij startte met zijn werkzaamheden, dat de bewindvoerder veel fouten maakt en dat de bewindvoerder de dochter niet overal over informeert. Hierdoor verloopt ook de afwikkeling van de nalatenschap van de echtgenoot van betrokkene moeizaam. Bovendien doet de bewindvoerder moeilijk over de kosten die de dochter in rekening brengt en gaat hij de communicatie met de dochter uit de weg. Hierdoor is volgens de dochter een vertrouwensbreuk ontstaan tussen de dochter en de bewindvoerder, hetgeen grond vormt voor ontslag van de bewindvoerder.
De dochter meent dat de mentor moet worden ontslagen, omdat zij te weinig voor betrokkene doet. De mentor komt niet op voor de wensen, behoeften, normen en waarden van betrokkene, zoals de dochter dat wel doet. De dochter voelt zich door de mentor ook niet gehoord. Het is volgens de dochter een ingrijpende (straf)maatregel om betrokkene tegen haar wil op te nemen in een tehuis, omdat er moeizaam contact is met de zoon die eens per drie weken een uur komt. De dochter durft daarom ook niet op vakantie te gaan, omdat zij vreest dat betrokkene op dat moment in het verzorgingshuis zal worden opgenomen. Ten slotte vindt er geen communicatie plaats tussen de mentor en betrokkene. Daarom moet de mentor worden ontslagen en een onafhankelijke mentor worden benoemd die goed overleg met de dochter voert.
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten om de bewindvoerder dan wel de mentor te ontslaan. Het hof voegt hier nog aan toe dat uit stukken, maar ook uit de verklaringen van de dochter en de zoon ter mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat dat de relatie tussen de dochter en de zoon al langdurig moeizaam verloopt en dat overleg tussen hen niet mogelijk is. Er is bovendien over en weer sprake van een diepgeworteld wantrouwen tussen de dochter en de zoon. Reeds hierom heeft de kantonrechter bij de instelling van het bewind en mentorschap op goede gronden een onafhankelijke bewindvoerder en mentor benoemd.
In eerste aanleg noch in hoger beroep is gebleken dat de bewindvoerder en de mentor hun werkzaamheden niet naar behoren uitvoeren. Integendeel: de bewindvoerder en de mentor doen hun werk juist zorgvuldig, waarbij de belangen van betrokkene voorop staan. Dat de dochter het niet eens is met de beslissingen van de bewindvoerder en mentor vormt geen aanleiding om hen te ontslaan. Anders dan de dochter aanvoert, legt de bewindvoerder bovendien geen rekening en verantwoording af aan de dochter, maar aan de kantonrechter. De bewindvoerder en de mentor zijn ook niet gehouden om de dochter overal over te informeren.
5.6
Het hof overweegt ten slotte dat het invoelbaar is dat de verhuizing van betrokkene voor de dochter als een schok is gekomen, mede gelet op de (oorspronkelijke) wens van betrokkene om thuis te blijven wonen en de omstandigheid dat de dochter betrokkene daarin wilde steunen. De werkwijze van de mentor is hierin evenwel niet onzorgvuldig geweest. De mentor heeft de dochter weliswaar niet in de totstandkoming van de verhuizing betrokken, maar wel de zoon, CIZ, de dagbesteding van betrokkene en andere zorgprofessionals. Hierbij is mede relevant dat betrokkene al enkele jaren op de wachtlijst stond voor de zorginstelling waar zij nu woont, en dat de dochter twee keer eerder (waarvan in ieder geval één keer met uitsluiting van de mentor) een verhuizing heeft voorkomen. Dat de mentor de dochter nu niet in de voorbereiding en uitvoering van de verhuizing heeft betrokken is daarom verdedigbaar.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 27 januari 2021;
7.2
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.L. van der Bel en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 10 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.