ECLI:NL:GHARL:2021:7668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
200.292.338
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging zorgregeling en gezag over minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de zorgregeling en het gezag over een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De ouders, de vader en de moeder, zijn met elkaar gehuwd geweest en hebben samen een kind, geboren in 2011. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over het kind. In eerste aanleg heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2021 een beschikking gegeven waarin een zorgregeling is vastgesteld. De vader is het niet eens met deze beschikking en heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de moeder in incidenteel hoger beroep is gegaan.

De procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 juli 2021, waarbij beide ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vader verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen, terwijl de moeder verzoekt om alleen belast te worden met het gezag over het kind. Het hof overweegt dat de langdurige strijd tussen de ouders schadelijk is voor het kind en dat eenhoofdig gezag de problemen niet oplost. Het hof wijst het verzoek van de moeder af en handhaaft de gezamenlijke gezagsverhouding.

Wat betreft de zorgregeling oordeelt het hof dat de oorspronkelijke regeling, die in 2017 is vastgesteld, in het belang van het kind is. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling en stelt een nieuwe regeling vast voor de vakanties, ingaande vanaf de herfstvakantie in 2021. De ouders worden aangespoord om samen te werken en begrip voor elkaar te tonen, zodat de strijd kan worden beëindigd en het kind hiervan kan profiteren. De beschikking is op 10 augustus 2021 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.338
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 516467)
beschikking van 10 augustus 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.Y.M. Jansse te Zeist,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk te Vleuten.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 april 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Brokers-van Dijk van 8 juli 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- [naam1] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3. De feiten
3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Op 27 augustus 2017 zijn de ouders de volgende zorgregeling overeengekomen:
“De ene week is [de minderjarige] van vrijdagochtend tot en met dinsdagochtend bij vader (lang weekend) waarbij vader op vrijdag [de minderjarige] naar school brengt en moeder op dinsdag [de minderjarige] weer ophaalt. In de andere week is [de minderjarige] vrijdagmiddag tot en met zaterdagochtend bij vader, waarbij [de minderjarige] op vrijdag uit school ophaalt.”
3.3
Bij beschikking van 27 september 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bepaald dat de tussen partijen overeengekomen zorgregeling deel uitmaakt van die beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van die rechtbank van 27 september 2017 in die zin gewijzigd dat als zorgregeling wordt vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- de ene week van vrijdag uit school tot zaterdagochtend,
- de andere week van vrijdag uit school tot zondagavond, en
- de helft van de mei-, zomer-, en kerstvakantie en de helft van de feestdagen.
De rechtbank heeft de beschikking van 27 september 2017 voor het overige gehandhaafd, bepaald dat de ouders hun eigen proceskosten betalen en de overige verzoeken van de moeder, waaronder haar verzoek om alleen te worden belast met het gezag over [de minderjarige] , afgewezen.
4.2
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
  • primairde vader [de minderjarige] bij zich heeft van woensdag uit school tot dinsdag naar school, zodat [de minderjarige] bij de moeder is van dinsdag uit school tot woensdag naar school; of
    subsidiairde vader [de minderjarige] bij zich heeft in de ene week van vrijdag uit school tot zaterdag en in de andere week van vrijdag uit school tot dinsdag naar school, met dien verstande dat als er geen school is [de minderjarige] om 9.30 uur door de vader wordt opgehaald; en
  • de vakanties bij helfte worden verdeeld, waarbij de herfstvakantie in de even jaren bij de vader worden doorgebracht en de voorjaarsvakantie bij de moeder en in de oneven jaren andersom, de kerstvakantie en de meivakantie worden gedeeld (ieder een week) en de zomervakantie bij helfte wordt gedeeld, tenzij een grotere reis wordt gemaakt, waarbij de verdeling dan twee weken bij de een en vier weken bij de ander zal zijn en andersom.
4.3
De moeder is met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • in het principaal hoger beroepde verzoeken van de vader af te wijzen; en
  • in het incidenteel hoger beroep
de bestreden beschikking in die zin aan te vullen dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
- de ene week van vrijdag uit school tot zaterdag 9.00 uur (bij voetbal) of als er geen school of voetbal is van vrijdag 14.00 uur bij de moeder ophalen tot zaterdag 11.00 uur (bij [plaats] );
- de andere week van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur en indien er geen school is van vrijdag 14.00 uur bij de moeder ophalen tot zondagavond 19.30 uur (de man brengt [de minderjarige] thuis)
- de helft van de mei-, zomer en kerstvakantie en de helft van de feestdagen, waarbij de moeder jaarlijks aan de vader meldt op welke data [de minderjarige] bij hem is. Op verzoek van de vader kan de moeder deze data wijzigen; en
het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en de moeder alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] .
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De vader verzoekt het hof de verzoeken in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om de raad te verzoeken te rapporteren en te adviseren over het ouderlijk gezag en de invulling van het contact van [de minderjarige] met zijn beide ouders. Daarbij acht het hof van belang dat zowel de raad als de advocaten van de ouders ter zitting verklaard hebben geen toegevoegde waarde te zien in een raadsonderzoek.
Gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. De strijd tussen de ouders duurt inmiddels al zes jaar. Zo lang de vader met het gezag belast blijft, duurt deze strijd volgens de moeder voort en daar is [de minderjarige] de dupe van. De vader heeft in het verleden weliswaar uiteindelijk toestemming gegeven voor vakantie in het buitenland en medische behandelingen, maar dit gebeurde volgens de moeder altijd pas na een periode met grote spanning. De moeder gaat er ook vanuit dat de vader geen toestemming zal geven voor een vaccinatie tegen corona en zij voorziet problemen bij de keuze voor een middelbare school of als [de minderjarige] een beugel nodig heeft. Bovendien is volgens de moeder niet duidelijk of de vader zich permanent in [land] zal vestigen. De moeder vreest in dat kader dat de vader [de minderjarige] regelmatig zonder haar toestemming mee naar [land] zal nemen.
5.4
Volgens de vader zijn er geen valide argumenten om de moeder alleen te belasten met het gezag. Dat de moeder niet met de vader wil samenwerken, is geen reden om de vader het gezag te ontnemen. Er zijn volgens de vader ook geen voorbeelden dat gezagsbeslissingen niet genomen kunnen worden en ook anderszins heeft de vader het gezag niet misbruikt. De vader wil [de minderjarige] meegeven wat in zijn ontwikkeling tot een stabiel en creatief mens helpend kan zijn, terwijl de moeder de focus blijft leggen op alles waarin zij is teleurgesteld. De moeder wenst controle te houden, maar moet volgens de vader juist leren loslaten.
5.5
De raad heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat de ouders verschillende mensen zijn, maar dat zij wel samen de ouders van [de minderjarige] zijn. De ouders zijn in 2015 van elkaar gescheiden, maar de strijd die zij voeren, startte al twee jaar eerder. [de minderjarige] wordt dus al acht jaar van zijn leven geconfronteerd met strijdende ouders. Deze strijd kan volgens de raad worden gekenmerkt als kindermishandeling en het is aan de ouders om - in het belang van [de minderjarige] - hun structuren te doorbreken. De moeder alleen belasten met het gezag, zoals zij verzoekt, neemt volgens de raad de problemen tussen de ouders ook niet weg, want het lost de strijd niet op. Het is voor de raad daarom moeilijk een passend advies te geven, omdat alleen de ouders de sleutel tot de oplossing hebben. De raad heeft zich onder deze omstandigheden ten aanzien van het ouderlijk gezag onthouden van advies, omdat de ouders de enigen zijn met de sleutel in handen.
5.6
Evenals de rechtbank zal het hof het verzoek van de moeder om alleen te worden belast met het gezag over [de minderjarige] afwijzen. Het hof overweegt dat de langdurige strijd die de ouders voeren voor [de minderjarige] zeer schadelijk is en dat alleen de ouders deze strijd kunnen stoppen. Anders dan de moeder meent is het hof van oordeel dat eenhoofdig gezag de problemen tussen ouders niet oplost. Eenhoofdig gezag zorgt er volgens het hof juist voor dat de verhoudingen tussen de ouders minder gelijkwaardig worden. Ondanks de strijd en de zeer moeizame communicatie tussen de ouders geven de ouders wel uitvoering aan de zorgregeling, zij het met misverstanden en conflicten over de exacte invulling daarvan. Het hof begrijpt de frustratie van de moeder hierover, maar praktische problemen met betrekking tot de zorgregeling vormen naar het oordeel van het hof onvoldoende aanleiding om de moeder alleen te belasten met het gezag. Het hof overweegt verder dat het de ouders tot nu toe ook lukt om samen gezagsbeslissingen te nemen. Dat hierdoor spanningen ontstaan, is inherent aan de voortdurende strijd tussen de ouders. De enkele vrees van de moeder dat de vader in de toekomst niet zal meewerken aan gezagsbeslissingen oordeelt het hof ten slotte onvoldoende om de moeder alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige] .
De zorgregeling
5.7
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
Reguliere zorgregeling
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de reguliere zorgregeling vernietigen en het verzoek van de moeder in eerste aanleg om deze regeling te wijzigen alsnog afwijzen. Het hof stelt in dit kader voorop dat de vader in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd. Anders dan de rechtbank , is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de oorspronkelijke zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] is. Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt weliswaar dat [de minderjarige] last heeft van de spanningen en strijd tussen de ouders, maar niet dat dat dit komt doordat hij doordeweeks ook tijd doorbrengt bij de vader. Daarbij komt dat een deel van de wisselmomenten via school verloopt, waardoor op die momenten conflicten tussen de ouders kunnen worden voorkomen.
Vakantieregeling
5.9
Het hof zal de zorgregeling tijdens de vakanties overeenkomstig het verzoek van de vader vaststellen, ingaande vanaf de herfstvakantie in 2021. Het hof stelt voorop dat het aan partijen is om in overleg tot een nadere invulling van de vakantieregeling te komen, maar niet, zoals de moeder verzoekt, dat de ene ouder aan de andere ouder meedeelt hoe de vakanties vormgegeven zullen worden. Het hof is van oordeel dat de door de vader voorgestane zorgregeling rustig is voor [de minderjarige] , omdat er weinig wisselingen zijn en dat deze regeling [de minderjarige] duidelijkheid biedt. Het hof ziet ten slotte geen aanleiding de zorgregeling te beperken tot vakanties van twee of meer weken, zoals door de moeder is verzocht.
5.1
Het hof ziet nog aanleiding het volgende te benadrukken. De vader heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het voor hem moeilijk is om zich altijd aan afspraken te houden, maar dat hij daarvoor wel zijn best wil doen en dat hij hulpverlening krijgt om dit te verbeteren. Het hof neemt aan dat de vader zich zal (blijven) inspannen om zich aan gemaakte afspraken te houden, temeer nu dit voor de moeder, maar ook voor [de minderjarige] , bijzonder belangrijk is. De moeder is aan de andere kant zeer strikt in het maken van afspraken en het naleven daarvan. Nu de moeder weet dat dit voor de vader moeilijk is en hij hiervoor hulpverlening krijgt, ligt het op haar weg dit iets meer los te laten en de vader hierin meer te accepteren in plaats van daarover strijd te (blijven) voeren. Alleen wanneer de ouders elkaar wat meer tegemoet komen en begrip voor elkaar tonen, zullen zij in staat zijn om deze langdurige strijd achter zich te laten. Uiteindelijk zal het [de minderjarige] zijn die daarvan gaat profiteren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 februari 2021, uitsluitend ten aanzien van de daarin vastgestelde zorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2
wijst het verzoek van de moeder tot wijziging van de (bij beschikking van 27 september 2017 vastgestelde) reguliere zorgregeling alsnog af;
7.3
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders ten aanzien van de vakanties bij helfte, ingaande vanaf de herfstvakantie in 2021, waarbij de herfstvakantie in de even jaren bij de vader worden doorgebracht en de voorjaarsvakantie bij de moeder en in de oneven jaren andersom, de kerstvakantie en de meivakantie worden gedeeld (ieder een week) en de zomervakantie bij helfte wordt gedeeld, tenzij een grotere reis wordt gemaakt, waarbij de verdeling dan twee weken bij de een en vier weken bij de ander zal zijn en andersom;
7.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.L. van der Bel en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 10 augustus 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.